2 Doel

In het dagelijkse leven maken we geen onderscheid tussen de verschillende wetenschapsdomeinen. We negeren de verschillen tussen de domeinen «Fysieke bouwstenen», «Werking» en «Gedrag» en gebruiken bijvoorbeeld het woord «gedrag» in alle domeinen. Materialen kennen mechanische gedrag. Planten luisteren naar elkaar. Dieren gedragen zich weerspannig. Door dit woord gebruik kennen we alle voorwerpen gevoelsmatig een actieve keuzemogelijkheid toe. Dit is echter onjuist. Materie en planten kiezen niet, ze voorspellen niet en kennen daarom geen gedrag.

Door een helder onderscheid te maken tussen de wetenschapsdomeinen en ons woordgebruik hiervan af te leiden, zijn de verschillen goed te begrijpen. De verschillen zijn belangrijk, omdat de mate van zekerheid verstrekkende gevolgen heeft voor onze kijk op de wereld. Zo ver dat we extra eisen moeten stellen aan de wetenschap.

2.1 Vrijheid in denken en handelen

In het domein «Fysieke bouwstenen» vertoont materie alleen een reactie en geen werking of gedrag. De reactie beschrijven we in natuurwetten die altijd geldig zijn, zoals in de wet van behoud van energie. Materie, zoals ijzer of water, kan niet beslissen om af te wijken van de natuurwetten. Water kan niet denken: “Het is maandag, ik heb vandaag geen zin om te bevriezen.” Als het koud genoeg is, bevriest water altijd. Het begrip «zelfstandig handelen» komt bij materie niet voor. Materie is onderhevig aan de vier fundamentele natuurkrachten (zie hoofdstuk 1.3) en reageert daar onder dezelfde omstandigheden altijd op dezelfde manier op, altijd achteraf.

Handelingsvrijheid

Het woord handelingsvrijheid dekt niet de gehele lading, maar beschrijft veel tastbaarder de bedoelde betekenis dan het woord vrijheid alleen. Handelingsvrijheid omvat ook denkvrijheid. De hersenen kunnen zelf een denkbeeldige werkelijkheid scheppen zonder die rechtstreeks te koppelen aan echte bewegingen. Dromen is hiervan een voorbeeld.

Levensvormen in het domein «Werking», zoals planten, schimmels en eencelligen, reageren tijdens hun leven altijd op dezelfde manier. Ze reageren tijdens hun leven altijd achteraf. Ze kunnen vooraf geen beslissingen nemen. De bloemblaadjes gaan open nadatde zon opkomt en gaan dicht nadat de zon is ondergegaan. Bloemen gaan niet sneller groeien omdat ze de tuinman aardig vinden. Nee, planten gedijen alleen als er voldoende zonlicht, voedingstoffen en water beschikbaar is. Ze groeien volgens een vast plan nadat aan alle groeivoorwaarden is voldaan. Planten hebben geen keus. Hun werking is vastgelegd in het erfelijk materiaal. Alleen door wijzigingen in het DNA en het RNA verandert hun werking in een volgende generatie. Deze vrijheid is beperkt tot het aanpassen van erfelijke eigenschappen.

Hoewel we graag menselijke eigenschappen toekennen aan planten – we zeggen bijvoorbeeld dat de plant voelt dat het droog is en zijn blaadjes laat vallen – is er slechts sprake van werking achteraf. De hoofdvraag bij de levensvormen in het domein «Werking» is Waardoor? Waardoor groeit een plant? Wat is het werkingsmechanisme?

In het domein «Gedrag» bouwen dieren en mensen voort op de mogelijkheden van het domein «Werking» en ontwikkelen de vrijheid om zelf te bewegen. Dit gaat hand in hand met waarnemen. Door een waarnemingsvermogen, bijvoorbeeld ruiken of zien, kan een levensvorm zich een beeld vormen van de omgeving. Het vangt niet alleen signalen op, het geeft deze signalen ook betekenis om een beslissing te nemen. Zodra een dier waarneemt en daarna beslist welke positie het inneemt, is er sprake van voorspellen. De voorspelling komt uit of niet. De keuze van de positie beïnvloedt zijn eigen toekomst. Het blijft leven of gaat dood. De voorspelling begint simpel en wordt steeds ingewikkelder, zoals bij leven in groepen.

Denken

Denken in zijn simpelste vorm is het nemen van een beslissing op basis van waarnemingen die om verschillende, vaak tegenstrijdige handelingen vragen.

Het orgaan dat alle informatie coördineert, is stapsgewijs ontstaan. In primitieve levensvormen is het orgaan klein en nauwelijks herkenbaar, een verzameling zenuwcellen, meer niet. In verder ontwikkelde dieren neemt het aantal zenuwcellen dat beslissingen neemt steeds meer toe. In gewervelde dieren noemen we het besturingsorgaan voor het eerst hersenen. Het brein neemt inmiddels complexe beslissingen die de kans op succes vergroten.

De ontwikkeling van het brein start in grote lijnen met 'voedsel zien' of ‘voedsel zijn’. De beslissing is dan simpelweg erop af of wegwezen. De volgende stap is het kunnen innemen van een kansrijke positie. Zie je voedsel, val je prooi dan van achteren aan. Na het innemen van een positie, leert het brein tijd als factor te herkennen. Herhalingen zoals dagen, maanstanden en seizoenen krijgen een voorspellende waarde. Ga bij zonsopkomst naar de drinkplaats om een prooi te bemachtigen. Na deze stappen volgt begrip van oorzaak-gevolgrelaties. Een vogel legt bijvoorbeeld een verband tussen de gifgroene kleur en de vieze smaak van het vlees van een kikker. Dit leren ontstaat met vallen en opstaan. Leven in een groep vergroot het beroep op de leervaardigheden. Steeds meer denkkracht is vereist om juiste voorspellingen te maken. Kunnen leren is nu een onmisbare eigenschap voor hoger ontwikkelde levensvormen zoals zoogdieren.

Kunnen waarnemen en kunnen beslissen maken van bewegen een krachtig middel om meer succes te behalen. Beter waarnemen, beter voorspellen en beter bewegen vergroten de overlevingskansen. Een beeld hebben van de directe omgeving vergroot de overlevingskans sterk.

Zijn eencelligen voorspellers?

Wanneer behoren levensvormen zoals eencelligen tot de groep voorspellers? Soorten die naar een voedselbron toegaan of zich uit de voeten maken bij bedreigingen, voldoen aan het criterium «positie innemen» en behoren tot de groep voorspellers. Eencelligen die geen positie kunnen innemen, behoren niet tot de groep voorspellers.

Virussen behoren niet tot de groep voorspellers. Ze kennen alleen een werking. Dat we hiervoor menselijke termen zoals «verstoppen» gebruiken, doet hier niets aan af.

Het nemen van een beslissing en die kunnen uitvoeren, is voldoende om tot de groep voorspellers te behoren. Het is niet belangrijk hoe een levensvorm tot een beslissing komt. Wat belangrijk is, is de keuzevrijheid. Vooraf vastgelegde gebeurtenissen die altijd optreden als aan een voorwaarde is voldaan, gelden niet als beslissing. Dieren die groeien, nemen geen beslissing. Ze hebben eigenschappen die maken dat ze groter worden. Deze eigenschappen kennen alleen een waardoor-vraag, geen waarom-vraag, gezien vanuit de levensvorm zelf.

Het vermogen om te voorspellen brengt een heldere scheiding aan tussen het domein «Werking» en het domein «Gedrag». Van gedrag is sprake als een levensvorm de toekomst voorspelt.

Door de woorden reactie, werking en gedrag te gebruiken, is het onderscheid tussen de domeinen helder uit te leggen. Fysieke bouwstenen reageren in gelijke omstandigheden altijd gelijk. Levensvormen kunnen over generaties heen hun werking aanpassen en hebben hierdoor iets meer vrijheid dan materie. Levensvormen met gedrag kennen bovenop werking nog meer vrijheid. Ze kunnen vooraf beslissen welke handelingen ze gaan uitvoeren. Met hun keuzes zijn ze in staat hun eigen levensloop vergaand te beïnvloeden.

Naar volgende pagina Naar inhoudsopgave editie 2022