Meerdere onderzoeken vinden geen verband tussen depressie en serotonine.
Hoe de magie van de meeste medicijnen werkt, begrijpen we. Maar voor sommige medicijnen blijft het een mysterie. Een van de meest mysterieuze is een groep veelgebruikte antidepressiva, die we selectieve serotonine-heropname-remmers (ssri's) noemen. Prozac is de bekendste hiervan.
Tientallenjaren geloofden psychiaters dat ssri's werkten door de niveaus van serotonine te verhogen. Serotonine brengt de signalen tussen neuronen in de hersenen over. Deze veronderstelling was gebaseerd op de hypothese dat een gebrek aan serotonine depressie veroorzaakt. Maar een groeiend aantal onderzoeken suggereert dat deze theorie geen steek houdt.
Een metastudie onder leiding van Joanna Moncrieff van University College in Londen omvat verschillende onderzoeken naar het verband tussen serotonine en depressie. Onderzoekers keken naar de niveaus van serotonine en de afbraakproducten hiervan in bloed en ruggenmergvocht. Deze namen ze als afspiegeling van de hoeveelheid in de hersenen, omdat het onveilig is om die rechtstreeks bij levende mensen te meten. De studie vond geen verschil tussen de uitkomsten van klinisch depressieve en gezonde personen.
Een andere onderzoekslijn keek naar de reactie van de receptoreiwitten op serotonine en het hergebruik hiervan. Neuronen nemen serotonine weer op, nadat het zijn werk heeft gedaan. Ssri's blokkeren dit, waardoor er meer van het molecuul beschikbaar blijft. Dit onderzoek vond af en toe aanwijzingen voor een hogere serotonine-activiteit bij mensen met een depressie, het tegenovergestelde van wat de onderzoekers verwachtten. Dr. Moncrieff denkt dat dit het gevolg kan zijn van het gebruik van antidepressiva, iets waar niet altijd rekening mee wordt gehouden wanneer mensen met en zonder depressie worden vergeleken.
Een derde onderzoekslijn keek naar het aanmaken van serotonine uit tryptofaan. Tryptofaan is een stof die het lichaam niet zelf kan aanmaken en via de voeding moet opnemen. In deze experimenten werden de serotoninespiegels van de deelnemers verlaagd door hen tryptofaan te ontnemen. Het team van dr. Moncrieff concludeerde dat het op deze manier verlagen van serotonine bij honderden gezonde vrijwilligers geen depressie veroorzaakte.
Als laatste keken de onderzoekers naar grote genetische analyses. Deze vonden geen verschillen tussen genen die de serotoninetransporten reguleren bij mensen met depressie en mensen zonder.
Als serotonine niet de oorzaak is van depressie, roept dat vele vragen op over ssri's. Ssri’s helpen sommige nieuwe patiënten wel, maar andere niet. Bovendien hebben ze bijwerkingen zoals verlies van libido en het onvermogen om een orgasme te bereiken. Verder is het moeilijk ermee te stoppen, waardoor sommige patiënten levenslang pillen moeten blijven slikken, ook al herstellen ze van een depressie,
De klinische praktijk is al aan het veranderen om de nadruk te leggen op het omgaan met omgevingsfactoren van depressie, zoals tegenspoed en slechte aanvaardingsvaardigheden, in plaats van het gebruik van medicijnen. Maar het zou nog steeds goed zijn om vooraf te begrijpen wie baat heeft bij ssri's en wie niet. Zonder de serotoninehypothese zijn psychiaters in dit opzicht weer terug bij af.
Bron: Joanna Moncrieff, Ruth E. Cooper, Tom Stockmann, Simone Amendola, Michael P. Hengartner and Mark A. Horowitz (2022) The serotonin theory of depression: a systematic umbrella review of the evidence Molecular Psychiatry,
Lees het artikel op https://www.nature.com/articles/s41380-022-01661-0 en op https://www.economist.com/science-and-technology/2022/07/20/a-popular-medical-explanation-for-depression-is-rebuffed