Innovatie is een obsessie van managementgoeroes. Boeken over innovatie staan ook vaak in de verkoop top tien. Het is opvallend dat economen deze obsessie niet delen. Deze dooie wetenschap geeft wel eens waar toe dat innovatie een cruciale rol speelt bij het realiseren van economische groei, maar het hoe en waarom van innovatie negeren ze.
Het denken van Joseph Schumpeter in de eerste helft van de 20st eeuw over innovatie blijft bijzonder actueel. De Oostenrijkse econoom werd al geëerd als de profeet van de 'nieuwe economie' (Internet) die floreerde rond 1995, vooral door zijn beschrijving van 'creatieve vernietiging' waarbij innovatieve bedrijven de gevestigde bedrijven verdrijven uit hun dominante marktposities. Ze vergaten even dat Schumpeter vooral heel lovend schreef over de rol van gevestigde bedrijven bij innovatie.
In zijn boek 'The Free-Market Innovation Machine' onderstreept William Baumol van de Princeton Universiteit de innovatieve rol van grote bedrijven. Hij borduurt voort op de inzichten van Schumpeter en zegt dat het kapitalisme het beste systeem is om economische groei te realiseren, vooral door het vermogen om een voortdurende stroom van succesvolle innovaties op gang te houden. Hiervoor draagt hij twee hoofdredenen aan. In het kapitalisme is innovatie verplicht, een zaak van leven en dood voor het bedrijf - in andere economische stelsel ontstaat innovatie vaak bij toeval en is een optie. Hiernaast verspreidt de innovatie zich in het kapitalisme veel sneller omdat het voor de bedenkers lonend is om hun kennis te delen. Tijd is geld niet waar.
Als we het kapitalistische systeem kunnen zien als 'een machine die vooral economische groei produceert', wat zijn dan de machineonderdelen? De wetshandhaving, vooral de bescherming van eigendom (inclusief intellectueel eigendom) en het afdwingen van het nakomen van contracten. Dit motiveert de vernieuwers omdat een vorm van beloning voor hun inspanningen zekerder is.
Enkele economen vragen zich af of landen zoals America meer ondernemers heeft dan andere, bijvoorbeeld Cuba. William Baumol stelt dat in elke economisch systeem ondernemers aanwezig zijn. Het verschil zit hem in de vraag of ondernemers hun energie wel of niet richten op innovaties die zorgen voor economische groei. Dit is weer afhankelijk van de beloningen die het economisch systeem geeft. In niet-kapitalistische samenlevingen besteden ondernemers vaak tijd en moeite aan vernieuwingen die niet bijdragen aan economische groei zoals het omkopen van de overheid, het scheppen van monopolies of misdaad. Natuurlijk komt dit ook voor in kapitalistische landen, maar de groei-innovators overvleugelen dit volledig.
Wat is de rol van de eenzame uitvinder die een wereld-veranderend product maakt in zijn garage? Zulke pioniers spelen een belangrijke rol, vooral in de bedenken van radicaal andere technologieën. De grote, gevestigde bedrijven zijn echter belangrijker voor innovatie. Zij veranderden innovatie van 'ik heb het gevonden' in een activiteit die gewoon en voorspelbaar is. Grote bedrijven die geld hebben en gebruiken om te investeren in speur- en ontwikkelingswerk en hiervoor een beloning hopen te ontvangen, vormen een unieke eigenschap van kapitalistische economieën. Andere economische systemen zijn innovatief genoeg, maar exploiteren hun innovaties niet of hebben grote bedrijven die geen belang hadden om te innoveren.
De industriële structuur die innovatie het best ondersteunt is oligopolie, stelt Baumol. Oligopolie staat tussen monopolie waarin één bedrijf beslist en perfecte concurrentie waarin veel bedrijven concurreren en geen enkele bedrijf de prijs kan bepalen. In een oligopolie concurreren een handvol grote bedrijven met elkaar. Vaak niet op prijs, maar door hun producten een klein beetje anders te laten zijn dan die van hun concurrenten. Innovatie is een goede bron voor product differentiatie, zegt Baumol.
Het is ironisch dat concurrentie door innovatie in een oligopolie een motor is achter de economische groei en hogere levensstandaarden. Velen zien oligopolies als een bedreiging van de algemene belang en dus daarmee een doel voor de concurrentiewaakhond, de Nederlandse MededingigsAutoriteit. Baumol vraagt met klem aan de autoriteiten om innovatie oligopolies minder hard op de huid te zitten.
William Baumol beschrijft ook twee misverstanden. De eerste is dat een innovator een nieuwe technologie zolang mogelijk beschermt om de winst te maximaliseren door patenten, rechtszaken en geheimhouding. In praktijk delen innoverende bedrijven opmerkelijk snel hun nieuwe werkwijzen of delen hun patenten met andere bedrijven in een samenwerkingsverband. Kapitalisme prikkels leggen hiervoor de grondslag, zegt Baumol. Als andere bedrijven doelmatiger de innovatie kunnen benutten dan de uitvinder zelf, dan is het economisch aantrekkelijk om de innovatie in licentie te geven.
Een twee is dat door een gebrek aan bescherming van het goede idee het aantal innovaties kleiner is dan mogelijk is. William Baumol denkt dat gemiddeld 20% van de economische voordelen toevallen aan de investeerders die de innovatie werkelijkheid maken. De rest van de voordelen valt dat een de maatschappij als geheel. Natuurlijk, betere patentrechten en andere intellectuele eigendomsrechten maakt het gemakkelijker voor de innovators om meer inkomsten en daarmee meer innovaties te genereren. Maar is dat beter? William Baumol betwijfelt het. De snelle verspreiding van een innovatief idee heeft een bijzonder groot effect op de economische groei. Betere bescherming kan het aantal innovaties vergroten, maar vertraagt de verspreiding en daarmee de economische groei.
Bron: The Economist May 18th 2002: Economics focus: The growth machine.
Datum laatste wijziging 22 november 2003.