Socrates zei het al in de vijfde eeuw voor Christus: 'De jeugd van tegenwoordig houdt van luxe.'
Ongerustheid over de jeugd loopt als een rode draad door de geschiedenis. Een van de belangrijkste redenen daarvoor ligt uiteraard in de psychologie van de adolescent. 'Egocentrisme en wat verkennend rondhangen horen bij opgroeien', zegt hoogleraar jeugdstudies Wim Meeus in Elsevier. 'Vanuit ontwikkelingspsychologisch oogpunt bezien zou ik me zorgen maken als ze het niet deden.'
De angst voor ontspoorde jeugd past bovendien in een meer fundamentele vorm van onzekerheid die veel ouderen plaagt. Ooit hebben ouderen de tijd meegemaakt dat zij 'modern' waren en het leven feilloos in hun greep leken te hebben. Naarmate zij ouder worden, gebeuren er steeds meer dingen die zij niet begrijpen of waar zij geen band mee hebben. Jongeren zijn het symbool van die verandering. Ze vertegenwoordigen de opkomst van een lelijke nieuwe wereld en de teloorgang van de oude, vertrouwde samenleving.
Die onzekerheid is van alle tijden. Veel mensen geloven dat we juist nu in een wereld leveren die razendsnel verandert, waardoor menigeen het spoort bijster raakt. Maar, zoals de historicus Hermann von der Dunk zegt, mensen hebben altijd het idee dat ze in een wereld leven die snel verandert. Daarom blikken ze ook met veel nostalgie terug op hun verleden. Vergeleken met het chaotische, onzekere heden lijkt het verleden een oase van rust en overzichtelijkheid.
Zo worden de jaren vijftig tegenwoordig weer gezien als een periode 'toen geluk nog heel gewoon was'. Wie bronnen uit de tijd zelf raadpleegt, stuit echter op een heel ander beeld: dynamisch, chaotisch en zelfs grimmig. Nederlanders leefden onder de dreiging van de Bom en de Koude Oorlog. De geborgenheid van een dorpse samenleving maakte in rap tempo plaats voor een stadse, industriële wereld, waar de aloude sociale controle goeddeels ontbrak.
'Waarden en tradities waarop wij ons hebben georiënteerd bij de zingeving of organisatie van ons leven en die ons hebben gevormd, veranderen of verdwijnen. Zien we deze waarneming als crisisbesef, dan is crisisbesef inherent aan de cultuur en geschiedenis, schrijft historicus Von der Dunk in zijn bundel 'Elke tijd is overgangstijd'. 'Algemene cultuurfilosofische analyses van de eigen tijd komen, als volgens een onweerstaanbare dwang, een geheim denkpatroon, in een mineurtoonaard terecht.'
Vaak zien ouderen vooral wat er verdwijnt en hebben zij weinig oog voor de opkomst van het nieuwe. Ze betreuren de dalende belangstelling voor klassieke muziek - een opvatting die overigens te betwisten is - maar zien de opkomst van jazz, soul, dance en wereldmuziek over het hoofd. Simpelweg omdat ze er geen verstand van hebben. Ze missen de traditionele gemeenschap, maar miskennen dat mensen zich tegenwoordig in informeel verband organiseren. Ze hekelen het verdwijnen van de ouderwetse beleefdheid, maar zien niet dat mensen veel meer aandacht voor elkaars psychische problemen hebben.
Niet alleen jongeren zetten zich tegen ouderen af, zegt psycholoog M. de Winter, hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht, ook het omgekeerde is het geval. Kennelijk hebben ouderen de jeugd als tegenstander nodig. De strijd tegen de 'verloedering' geeft hun ideeën, die door sociale veranderingen gaandeweg minder relevant worden, nieuwe glans. Ze kunnen zich opwerpen als de hoeder van de klassieke cultuur, de gemeenschapszin, het idealisme of de goede smaak.
Veel ouderen hebben hun idealen zien verkruimelen. Hun onvrede over materialisme en consumentisme projecteren zij op jongeren, hoewel die niet meer of minder koopziek zijn dan andere leeftijdsgroepen. Terwijl de linkse vijftiger een nieuwe Italiaanse keuken laat installeren, schudt hij misprijzend het hoofd over de scholier die voor driehonderd gulden een paar Nikes aanschaft. Zo zijn jongeren een geschikte zondebok voor alles wat er in de maatschappij verkeerd is, of als verkeerd wordt gezien.
Natuurlijk kan niet alle zorg over jongeren worden weggeredeneerd met de opmerking dat puberaal wangedrag van alle tijden is. Maar de ontkenning van een stijgende criminaliteit, door de linkse 'niets-aan-de-hand-sociologie' van de jaren zeventig, dreigt om te slaan in morele paniek en demonisering van de jeugd. Ook dat is overigens niet nieuw. 'De jeugd van tegenwoordig houdt van luxe', zei Socrates al in de vijfde eeuw voor Christus. 'Ze heeft slechte manieren, veracht alle gezag, heeft geen respect en praat, als ze zou moet werken. Jongeren spreken hun ouders tegen, kletsen in gezelschap, schrokken aan tafel, slaan hun benen over elkaar en tiranniseren hun ouders.'
Bron: Laat me feesten, uitgever Podium, ISBN 90 5759 1928 overgeschreven door De Volkskrant 3 april 1999.
Datum laatste inhoudelijke wijziging 6 april 1999.