In de quiz Weekend Miljonairs kiest het publiek in 91% van de gevallen het juiste antwoord. Grote groepen hebben vaak gelijk—zoals op de beurs, waar collectieve inschatting van de waarde van een aandeel meestal beter is dan die van één expert. Toch stemt het publiek niet altijd verstandig of rationeel. Politici spelen daarop in: ze sluiten zich aan bij populaire opvattingen om stemmen te trekken.
Volgens onderzoek maken kiezers structureel denkfouten die leiden tot slechte politieke beslissingen. De meest voorkomende zijn:
Hoe krachtig die vooroordelen zijn, blijkt wanneer je publieke opvattingen vergelijkt met die van economen. Vraag waarom de benzineprijs stijgt, en de meeste kiezers wijzen naar het winstbejag van oliemaatschappijen. Maar als dat de enige oorzaak is, waarom dalen de prijzen dan ook regelmatig? Economen verklaren dat prijzen stijgen bij schaarste en dalen bij overvloed. Onderzoek toont aan: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de kans dat men deze economische logica begrijpt.
Toch telt elke stem even zwaar. Daarom bedenken politici soms wetten die gebaseerd zijn op onzinnige sentimenten—wetgeving die uiteindelijk iedereen schaadt.
Veel Nederlanders denken dat de economie achteruitgaat zodra bedrijven werk uitbesteden aan het buitenland. Economen denken daar anders over. Net zoals we accepteren dat een bouwmarkt betere hamers aanbiedt dan we zelf kunnen maken, zouden we ook de voordelen van internationale handel moeten erkennen. Maar zodra het over banen gaat, is de toon anders. Politici spelen hierop in door binnenlandse industrieën te beschermen en de instroom van ‘buitenlanders’ te beperken—alleen al om stemmen te winnen.
Een klassiek voorbeeld: een econoom in Mao’s China ziet honderden arbeiders met scheppen aan een dam werken. “Waarom geen graafmachine?” vraagt hij. “Dat zou mensen werkloos maken,” luidt het antwoord. De econoom reageert: “Als het om werk gaat, gebruik dan theelepeltjes.”
Voor het individu is werk cruciaal—het geeft inkomen, status en zekerheid. Maar op collectief niveau draait het om productiviteit. Hoe meer mensen produceren, hoe groter de gezamenlijke welvaart. Daarom pleiten economen juist voor het vervangen van minder productieve banen. Denk aan de industriële revolutie, toen 95% van de bevolking nog in de landbouw werkte.
Toch volgen politici de stem van de massa. In Oregon werd bijvoorbeeld een verbod ingevoerd op onbemande tankstations, “om banen te redden.” In Nederland leidde het verdwijnen van brugwachters en vuurtorenwachters tot protesten, ondanks technologische vooruitgang.
We leven objectief beter dan ooit, maar toch heerst pessimisme. Veel mensen geloven dat nieuwe banen slechter zijn, dat hun kinderen het moeilijker krijgen en dat de samenleving achteruitgaat. “Vroeger was alles beter”—een klassiek sentiment. Economen daarentegen zijn meestal optimistischer en wijzen op structurele vooruitgang.
Politici balanceren tussen de stem van het volk en de werkelijkheid. Tijdens verkiezingen beloven ze gouden bergen, en vier jaar later is het tijd voor een nieuwe lichting met dezelfde boodschap.
Democratie garandeert helaas niet de beste besluiten. Maar er is geen beter systeem. Zoals Winston Churchill treffend zei:
“Democratie is de slechtste regeringsvorm, afgezien van alle andere die zijn geprobeerd.”
Het is aan politici om, zodra ze verkozen zijn, de moed op te brengen voorbij de vooroordelen te kijken—en te kiezen voor wat werkelijk werkt.
Bron: The myth of the rational voter, Vote for me, dimwit, The Economist 16 juni 2007.
Datum laatste inhoudelijke wijziging 19 juni 2007.