Filosofen streven naar kennis en wijsheid. Ze denken na over een breed scala aan onderwerpen, bijvoorbeeld over geschiedenis, over goed en kwaad, over schoonheid, over godsdienst en over logica. De geest, het denkvermogen, is ook één van de onderwerpen waarover filosofen nadenken.
Het nadenken over de geest kent drie fundamentele problemen.
Ten eerste probeert de filosoof de geest te kennen, maar heeft hiervoor slechts één instrument: zijn eigen geest. De geest onderzoekt daarmee zichzelf. Een objectieve waarnemer van buiten ontbreekt. Dit leidt tot overtreding van de Wetten van Waarneming en daarmee tot complicaties (zie hoofdstuk 4.6).
Ten tweede vindt het onderzoeken en toetsen van filosofische theorieën niet plaats met praktijkexperimenten en zorgvuldige waarnemingen, maar met redenaties en gedachte-experimenten. Aangezien waarneming van het denkproces nog niet mogelijk is, is van empirisch bewijs geen sprake.
Het derde probleem is dat de geest zichzelf onderzoekt, waardoor een beginpunt in het denken ontbreekt. Dit is te vergelijken met het oplossen van een wiskundige functie waarbij beide kanten van de vergelijking onbekend zijn. In wiskundige termen lossen filosofen daarmee de vergelijking <onbekende> = <onbekende> op. Hierdoor zijn oneindig veel oplossingen geldig. Vele opvattingen, visies en theorieën kunnen naast elkaar ontstaan en zichzelf “bewijzen”. Door het ontbreken van een startpunt zijn filosofen het over weinig eens. Iedereen claimt zijn eigen gelijk.
Deze drie fundamentele problemen roepen een groot aantal vragen op. Hebben filosofen gelijk met de veronderstelling dat het menselijk denken geen ankerpunt kent? Komen menselijke gedachten zo maar uit de lucht vallen en zijn mensen vrij om elke gedachte te ontwikkelingen die ze willen? Zijn alle gedachteoefeningen of redenaties even geldig? Zijn mensen vrij om te denken wat ze willen?
Het antwoord op alle vragen is nee. Hoewel filosofie zich graag de oudste wetenschap noemt, is het beginpunt van het menselijk denken voor het eerst beschreven in de biologie, in de evolutietheorie. Deze theorie stelt dat complex leven is ontstaan uit eencelligen. De complexiteit ontstaat door de strijd om het bestaan. Hoe beter een levend organisme is aangepast aan de situatie, hoe beter het kan overleven. Hersenen zijn ontstaan om dieren en mensen meer vrijheid te geven om zich aan te passen aan een situatie. Denken stelt levende organismen in staat om zich aan te passen aan de omgeving door beweging en ontelbare gedragsaanpassingen. Uiteindelijk is de “vrije wil” het meest flexibele hulpmiddel om in elke situatie succesvol te zijn.
Het formuleren van de evolutietheorie door Darwin en Wallace heeft de filosofie een ankerpunt gegeven. Pas na 1980 bleken de bewijzen voor de evolutietheorie onweerlegbaar. Steeds meer fossielen toonden het gelijk aan van de evolutietheorie. Elke weerlegging van de evolutietheorie, zoals ontbrekende schakels, verdween als sneeuw voor de zon. Met het aanvaarden van de evolutietheorie door de wetenschap is het in de filosofie niet meer mogelijk om redeneringen die geen verankering in de evolutietheorie kennen aan het papier toe te vertrouwen. Elke wetenschapper zal dergelijke gedachtegangen direct verwerpen.
Door de evolutietheorie als uitgangspunt te nemen is de vergelijking <onbekende> = <onbekende> te herschrijven als hét levensdoel (leven) = <onbekende>. Aan één kant is het doel van alle voorspellende levensvormen ingevuld: leven. Aan de andere kant is de marsroute naar het doel onbekend. Deze vergelijking is wel op te lossen, omdat de vergelijking slechts één onbekende kent.
Met het levensdoel als ankerpunt blijven slechts enkele filosofische redeneringen over de menselijk gedachten geldig. Het dualisme verliest als eerste alle aansprak op wetenschappelijkheid. Dualisme zegt dat de geest en het lichaam van elkaar gescheiden zijn. Uit waarnemingen van beschadigde hersenen weten we met zekerheid dat dit niet het geval is. Na een hersenbloeding is het brein (lichaam) veranderd en denken mensen anders. Alzheimerpatiënten verliezen langzamerhand hun denkvermogen. Wetenschappers kunnen zelfs het geheugen aan- en uitzetten in muizen.35-1Creating a False Memory in the Hippocampus door Steve Ramirez; Xu Liu; Pei-Ann Lin; Junghyup Suh; Michele Pignatelli; Roger L. Redondo; Toms J. Ryan; Susumu Tonegawa in Science ISSN 0036-8075 Nummering: vol. 341 (2013) Het denken is daarmee zonder enkele twijfel afhankelijk van de hersenen. Ook verdedigingslinies zoals “Qualia”, bijvoorbeeld gevoelens, houden geen stand in het licht van de evolutietheorie. Het gehele dualistische gedachtegoed, in welke vorm dan ook, kunnen we daarmee aan de kant schuiven.
Alleen de monistische theorieën (lichaam en geest zijn één) zijn een verder onderzoek waard en dan alleen nog maar die theorieën die stellen dat het denken voortkomt uit het lichaam, uit het menselijk brein. Vanuit de evolutietheorie gezien blijft slechts één theorie overeind: het functionalisme. De bewijsvoering voor deze conclusie is eenvoudig. Alle eigenschappen van een levend organisme die niet bijdragen aan het overleven of voortplanten verdwijnen langzamerhand in de volgende generaties, omdat exemplaren zonder deze overbodige eigenschappen succesvoller zijn. Elke eigenschap van een levend organisme kent of kenden daarom een doel in een situatie. Hieruit is ook af te leiden dat denken een succesvolle eigenschap is die nut heeft, een doel dient, namelijk: blijven bestaan. Elke functie die niet nuttig is, verdwijnt volgens de evolutietheorie. Elke theorie die functionaliteit niet centraal stelt, is vanuit de evolutietheorie zinloos. Dat betekent het einde voor filosofische bespiegelingen die niet voldoen aan de eisen die de evolutietheorie stelt aan het denken.
Functionalisme is een stroming in de filosofie die stelt dat niet de opbouw van de hersenen van doorslaggevend belang is, maar het nut of het gevolg35-2Filosofie van de geest, Over hersenen, bewustzijn en vrije wil, Prof. dr. mr. Herman Philipse. Van wezenlijk belang zijn oorzaak-gevolg relaties in waarnemingen, het denken zelf en het gedrag.
Het functionalisme vermijdt het Substantie dualisme dat zegt dat materie en geest (ziel) twee fundamenteel verschillende substanties zijn, zoals onder andere geformuleerd door Descartes. Het functionalisme vermijdt bovendien het Reductionisme, dat zegt dat het denken niet meer is dan een stroompje tussen hersencellen.
Verder geeft het functionalisme inhoud aan Emergentie. Emergentie zegt dat bewustzijn een eigenschap is die alleen kan bestaan door het samenbrengen van de onderliggende lichamelijke bouwstenen. Ook geeft het inhoud aan Superveniëntie dat zegt dat geen verandering in de geest plaatsvindt zonder verandering in het lichaam of de hersenen.
Het maakt psychologie onafhankelijk van neurowetenschappen; niet de plaats of de werking is belangrijk, maar het resultaat. Ook is Multiple instantiation mogelijk: dieren en mensen kunnen op onderdelen (functies) gelijk denken. Emoties komen bijvoorbeeld ook bij mensapen voor.
Functionalisme past bovendien prima in een materialistisch wereldbeeld. De materie bestaat uit atomen of nog kleinere eenheden die zijn ontstaan in sterren. De combinatie en rangschikking van atomen leidt tot fysieke eigenschappen en dit leidt op haar beurt in levende organismen tot denkvaardigheden.
Het nut van denken staat centraal in het functionalisme. Maar wanneer begint het denken? Zodra een levensvorm een positie inneemt en vooraf kan kiezen uit meerdere alternatieven, is er sprake van denken. Planten en schimmels denken niet. Ze reageren alleen achteraf op signalen. Alleen de waardoor-vraag is hierbij belangrijk. Dieren en mensen denken wel. Ze kunnen een positie innemen en voorspellen daarmee de toekomst. Wat is het nut van het kiezen van de positie? Ongezien aanvallen? Verstoppen voor aanvallers? Naast de waardoor-vraag is bij dieren en mensen ook de waarom-vraag van doorslaggevend belang.
Belangrijk is te beseffen dat niet het denken centraal staat, maar het leven zelf. Het denken is slechts een hulpmiddel. We leven samen met vele andere organismen in ons lichaam – met bacteriën bijvoorbeeld die essentieel zijn voor de spijsvertering - en kunnen daar niet buiten. Wie beslist nu over wie? Of leven we met elkaar gericht op hét levensdoel van ons allemaal?
Denken is een uitstekend hulpmiddel om het lichaam succesvoller te laten zijn. Niet andersom.
Vanuit het klassieke denken gezien verklaart het functionalisme twee belangrijke aspecten van ons mentale leven niet. Het eerste aspect is de betekenis van iets mentaals dat zelfstandig lijkt te ontstaan, los van meetbare waarnemingen. Gevoelens kunnen bijvoorbeeld in dezelfde situatie sterk van elkaar verschillen. Of mensen kunnen kleuren anders uitleggen en benoemen. Ook kunnen we denken over bedachte beelden die in werkelijkheid niet bestaan. De surrealistische schilderijen van Picasso zijn hiervan een goed voorbeeld. Picasso bedacht beeltenissen die in het echt niet bestonden. Bedachte kennis lijkt daardoor los te staan van fysieke kennis.
Het tweede probleem is het ontbreken van een doel, een intentie. We kunnen hersenen niet beschouwen als een machine die rekenfuncties uitvoert. De betekenis van de berekening volgt niet uit de cijfers zelf, maar uit de betekenis die we eraan toekennen. Hersenen hebben net als computers op zich geen doel, geen intentie. Een analyse van de onderdelen, de cijfers, kan niet leiden tot het ontdekken van de intentie van het geheel.
De twee problemen in het functionalisme ontstaan door een onbekend beginpunt in het klassieke denken. Een verankering ontbreekt, wat leidt tot de vergelijking met alleen maar onbekenden. Is het beginpunt wel bekend, dan vervalt het probleem van intentie direct. De vergelijking is dan: leven (overleven/voortplanten) = onbekende marsroute ernaar toe. Juist de intentie, het doel staat voorop en is geen onbekende meer.
Deze omdraaiing van probleem naar antwoord, vloeit rechtstreeks voort uit de evolutietheorie. De intenties zijn vanuit de evolutietheorie overduidelijk en zijn voorgeprogrammeerd in ons brein. De genen sturen hormonen aan die op de juiste leeftijd de mens tot actie aanzetten. Aanvullend geeft het denken de vrijheid om de route naar het levensdoel te optimaliseren. De keuze van de routes is dan het echte onderwerp van studie.
Ook de problemen rond gevoelens verdwijnen als sneeuw voor de zon. Emoties en gemoedstoestanden zorgen ervoor dat de mens de route naar het levensdoel kiest en daaraan vasthoudt. Emoties ontstaan alleen bij afwijkingen van gedachte levensweg, zowel in positieve als in negatieve zin. Ze zijn daarmee een afgeleide van het levensdoel. Gevoelens en emoties, of liever automoties, zijn denkpatronen die ons op het juiste spoor houden om hét levensdoel in te vullen. Automoties zorgen dat we voorrang geven aan ons levensdoel. Automoties oefenen invloed uit op zowel ons eigen levensdoel als op dat van de groep waarin we leven. Gevoelens kennen een duidelijke functie. Ze vormen de vangrails bij het bewandelen van de route naar het levensdoel.
De filosofie van de geest is tot nu toe een normatieve wetenschap die zich grotendeels onttrekt aan experimenten en waarnemingen. Dit leidt tot een wildgroei aan theorieën die geen van allen aanspraak kunnen maken op een toetsbare waarheid. Filosofie plaats zichzelf hiermee geheel buiten de bestaande wetenschappelijke kaders. De roep om filosofie als vak op te heffen klinkt niet voor niets steeds luider. Alleen door een wetenschappelijke verankering van het gedrag te kiezen, zijn de filosofische redenaties te toetsen. De enige theorie die is bewezen is de evolutietheorie. Door dit als uitgangspunt te nemen kunnen we koren van kaf onderscheiden.
Naar volgende pagina Naar inhoudsopgave editie 2024