In hoofdstuk 5 Kennisfactoren zijn vijf kennisfactoren afgeleid. In dit hoofdstuk richten we ons op de kennisfactor Persoon. De naam persoon denkt niet de gehele lading. De term waarnemer is beter, maar dit leidt tot verwarring tussen waarnemer (zelfstandig naamwoord) en waarnemen (werkwoord). Daarom noemen we de waarnemer in het Alforto-raamwerk vaak persoon. Dit is concreter, eenvoudiger te begrijpen en leest gemakkelijker.
Filosofen maken onderscheid tussen beschouwers en waarnemers. Een beschouwer is een actieve waarnemer die vanuit een doel invloed uitoefent op de werkelijkheid. Een waarnemer beïnvloedt de werkelijkheid niet. Dit betekent dat de waarnemerstypen ik en wij in filosofische termen beschouwers zijn en dij een waarnemer is.
De kennisfactor Persoon is de drijvende kracht achter gedrag. Een persoon maakt keuzes en neemt beslissingen. Deze keuzes worden soms ze afgedwongen door de werking van het lichaam, zijn soms vrij te maken, worden soms beïnvloed door de keuzes van anderen en zijn soms gebaseerd uit correcte voorspellingen voor iedereen. Deze afhankelijkheid leidt tot vier typen waarnemers. De waarnemerstypen zijn de werking van een lichaam, kijken vanuit onszelf, kijken vanuit de groep en kijken vanuit een objectief standpunt. In het Alforto-raamwerk vatten we deze kijkrichtingen samen in vier waarnemerstypen: gij, ik, wij en dij. Het wisselen tussen deze perspectieven is zo moeilijk dat het vele jaren kan duren voordat we alle vier gezichtspunten begrijpen en kunnen toepassen. Het begrijpen van de vier waarnemerstypen is belangrijk omdat het redenatieproblemen voorkomt.
Het eerste waarnemerstype is de werking van ons lichaam. Van jongs af aan leren we de werking van ons lichaam te begrijpen en te beheersen. We leren zindelijk te worden en op de pot te plassen en poepen. Door deze beheersing wordt ons leven aangenamer. Toch kunnen we de werking van ons lichaam niet altijd beheersen. Soms laten we een flinke boer na een drinkgelag of een scheetjessymfonie na een schranspartij. Soms is de werking helemaal niet te onderdrukken, zoals bij diarree. Vaak wint de werking het ook van onze wil. In levensbedreigende situaties neemt ons lichaam het commando volledig over. We vergeten dan wat we hebben geleerd en volgen een ingebouwd denkpatroon, zoals vluchten of verstijven. De werking van het lichaam is zo complex, met hormonen, enzymen, eiwitten, et cetera, dat we de werking niet volledig begrijpen. Wel is duidelijk dat het lichaam ons denken veel meer aanstuurt dan we vaak beseffen.
Het tweede waarnemerstype is het ik. Het ik-besef is in ons eerste levensjaar afwezig. Pas tussen 13 en 24 maanden komt een peuter tot het besef dat hij een individu is.8-1https://www.kindengezin.be/ontwikkeling/sociaal-emotioneel/sociale-ontwikkeling/de-ontwikkeling-van-het-zelfbeeld/ 8-2A. Cimpian, M.D. Hammond, G. Mazza & G. Corry (2017): ‘Young children’s self-concepts include representations of abstract traits and the global self’, in: Child Development. http://doi.org/10.1111/cdev.12925 De peuter weet dat hij iets kan en wil, en kan zich verantwoordelijk voelen voor iets. We zeggen dan dat hij zich bewust is van zijn daden. Een klassieke test om te bepalen of een peuter al zelfbewustzijn heeft, is het rood maken van zijn neusje. Een kind dat in de spiegel kijkt en zijn eigen neus aanraakt, beseft dat het spiegelbeeld een weergave van zichzelf is. De omgeving heeft een grote invloed op de ontwikkeling van het zelfbeeld van een kind, bijvoorbeeld hoe het kind wordt aangesproken en welke aandacht het krijgt. Het ik staat daardoor niet los van de wij-waarnemer.
Door deelname aan meerdere groepen ontstaat stap voor stap begrip van het derde waarnemerstype: wij. Dit stelt eisen aan het denken en handelen van het ik. Het wij-besef zorgt ervoor dat het ik-besef loskomt van anderen. Rond het zesde jaar is het wij-besef zover ontwikkeld dat een persoon systematisch kan leren in een groep.
Wij is een bijzonder waarnemerstype omdat het ik deel uitmaakt van meerdere groepen, zowel tegelijkertijd als na elkaar. We maken deel uit van een gezin, vriendengroepen, een (sport)vereniging, een politieke partij, een land, een religie, enzovoort. Gedurende ons leven wisselen we vaak van groepen. We stichten zelf een gezin, kiezen een andere sport, steunen een andere politieke partij, verhuizen naar het zonovergoten Spanje, of gaan over naar de hervormd oud-katholieke kerk op gereformeerde grondslag.
Dij is het vierde waarnemerstype. Dij kent geen eigen belang en ontkoppelt de doelstellingen van personen van de waarnemingen en invloed die ze uitoefenen. Dij staat voor een objectieve waarnemer zonder eigen belang. We veronderstellen dat wetenschappers vanuit dit waarnemerstype werken. Pas als we tiener zijn, bevatten we ook het concept van de objectieve waarnemer. We beseffen dan bijvoorbeeld dat gekozen doelen tegenstrijdig kunnen zijn, dat de aarde deel uitmaakt van een onmetelijk heelal, en dat het heelal al veertien miljard jaren, hoewel dat ons wereldbeeld doet schudden op zijn grondvesten.
Het dij-gezichtspunt is lastig aan te leren, omdat we onze eigen en groepsbelangen moeten loslaten. We moeten uit de ik- en wij-standpunten stappen en objectiviteit omarmen. Dit vereist dat we onze eigen keuzes ter discussie durven stellen, wat voor veel mensen een stap te ver is. Voor deze personen zijn eigen overtuigingen en groepsmotieven belangrijker dan de objectieve waarheid.
Het besef van gij komt voor het besef van ik, ik komt voor wij en het besef van wij komt voor het besef van dij. De volgorde gij, ik, wij, dij ligt vast en is niet te veranderen, omdat elk volgend waarnemerstype begrip van de voorgaande veronderstelt. Beheersing van het eigen lichaam gaat vooraf aan het besef dat je zelf acties kunt ondernemen. Het begrip dat wij een verzameling van ikken is, komt na het inzicht dat je zelf in actie kunt komen. Dij volgt het inzicht dat de wereld vanuit meerdere gezichtspunten te bekijken is en los kan staan van de belangen van meerdere groepen.
De vier waarnemerstypen kunnen we ons voorstellen als meerdere ballonnen die we na elkaar opblazen, maar die in elkaar zijn opgesloten. We beginnen met de gij-ballon, daarna blazen we de ik-ballon op, vervolgens de wij-ballon en als laatste de dij-ballon. De gij-ballon is altijd een beetje opgeblazen en vorm de binnenste ballon. De andere ballonnen zitten hier omheen. Als we nog geen besef hebben van een waarnemerstype, valt de ballon eromheen samen met de binnenste ballon en blijft onzichtbaar. Het besef ervan ontbreekt waardoor we bij het waarnemen en beslissen geen rekening houden met deze omhullende ballon. Een lege ballon zien we niet als een los, zich herhalend onderdeel.
Deze vereenvoudiging lijkt geordend, maar in werkelijkheid ontwikkelen alle denkprocessen zich tegelijkertijd. Ons brein heeft jaren nodig om alle ballonnen op te blazen, en de een kan beter blazen (leren denken) dan de ander. Het opblazen onthult nieuwe inwendige ballonnen en maakt het vullen van de omhullende ballonnen mogelijk. In de ballonnen zitten inwendige ballonnen die we eerst moeten begrijpen voordat we de omhullende ballon actief kunnen opblazen, maar het is onduidelijk welke ballonnen dit zijn. Welke inwendige ballonnen moeten we begrijpen voordat we de omhullende ballon meester zijn? Wanneer valt het kwartje en kunnen we zeggen dat we een kennisfactor (ballon) beheersen? Wanneer kunnen we een ballon actief opblazen? Of anders gezegd, hoe leren we nieuwe factoren onderkennen, zowel in meer detail als in grotere verbanden? Wat wel duidelijk is, is dat het opblazen pas mogelijk is nadat ons brein voldoende ontwikkeld is. In welke richting — van groot naar klein of van klein naar groot — dit verloopt, is niet bekend. Ontdekken we eerst een ballon en vervolgens de inwendige ballonnen, of beginnen we met de inwendige ballonnen en leiden we vervolgens de omhullende ballon af? Verschilt dit per persoon? Heeft deze volgorde invloed op het gemak waarmee we leren? Vragen te over, maar onderbouwde antwoorden ontbreken nog.
Neem het vullen van de wij-ballon. Dit begint direct na de geboorte. Een baby leert de moeder meteen te herkennen aan de geur van haar lichaam. Maar het besef dat een ander ook een onafhankelijke mening kan hebben, openbaart zich pas vanaf het vierde levensjaar. Hoe ontwikkelt het denken over anderen zich in deze vier jaar? We hebben enkele aanknopingspunten zoals hechtingsgedrag en eenkennigheid, maar we zien alleen de uitkomst, het gedrag, niet de processen in het brein zelf. Waarom wordt de een eenkennig en de ander niet? En wanneer leert een peuter rekening te houden met anderen? Voor of na de tweede verjaardag? Als we dit afleiden van actief gedrag, levert dit een zwart-witte indeling op: gemiddeld voor de tweede verjaardag niet, na de tweede verjaardag wel. Maar welke ontwikkelingsstappen de ontwikkeling van het beeld van anderen doormaakt, blijft hierbij een raadsel.
Het is interessanter om te kijken naar de fasering van de opbouw van de wij-waarnemer. Al vanaf de eerste maand reageert een baby op de omgeving en glimlacht naar de moeder. De moeder is een wij-waarnemer. Dit is het eerste stapje. Welke stapjes zijn er nog meer en welke principes past de peuter toe? De baby reageert wel op bekenden, maar niet op onbekenden. Is het principe hier dat de baby voorspelt welke personen zorg en veiligheid bieden? Vragen te over, maar voor zover ons bekend, is dit nog niet systematisch onderzocht.
Het opblazen van de kennisballonnen kan onderzoekers soms in de weg zitten. Uit onderzoek blijkt dat we vanaf ons vijfde jaar denken dat vreemden ons minder leuk vinden dan wij hen. Een aannemelijke verklaring voor deze waarderingskloof is dat mensen zich voortdurend zorgen maken over hoe anderen hen beoordelen8-3Wouter Wolf, Amanda Nafe, Michael Tomasello (2021) The Development of the Liking Gap: Children Older Than 5 Years Think That Partners Evaluate Them Less Positively Than They Evaluate Their Partners Psychol Sci 2021 May; 32(5):789-798.. Vierjarigen hebben hier geen last van, waarschijnlijk omdat het ze niet kan schelen wat mensen van hen denken, concludeerden de onderzoekers. Een betere verklaring is dat vierjarigen de wij-kennisballon nog niet voldoende hebben opgeblazen; met andere woorden, ze hebben nog geen goede Theory of Mind ontwikkeld. Het is niet dat het vierjarigen niet kan schelen wat anderen denken, maar eerder dat ze nog niet kunnen afleiden wat anderen denken.
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij de dij-waarnemer. Als mensen de dij-ballon niet hebben opgeblazen, dan zijn ze zich niet bewust van de inzichten die dit waarnemerstype aandraagt. Het overdragen van objectieve kennis is dan zinloos, omdat het niet begrepen wordt. Door het expliciet onderwijzen van de waarnemerstypen kunnen we hier verbetering in aanbrengen.
Naar volgende pagina Naar inhoudsopgave editie 2024