De wat- en wie-vragen vormen het ankerpunt in ons denken en horen voorrang te krijgen. Helaas zien we het belang van de wat- en wie-vragen niet terug in de praktijk. De antwoorden op deze vragen ontbreken vaak waardoor de antwoorden in het luchtledige hangen. De juistheid van de antwoorden is hierdoor niet vast te stellen. Voor het ontbreken van duidelijke antwoorden op de wat- en wie-vragen zijn meerdere redenen aan te wijzen.
De belangrijkste reden is onze voorkeur om in algemene oplossingen te denken. We maken onze waarnemingen en beïnvloeding het liefst zo simpel mogelijk in algemeen geldige termen. “Mensen staan op de markt” krijgt voorrang op “Piet staat morgen om 10:00 uur op de veemarkt in Laren”. We nemen het liefst grote eenheden waar en maken de beïnvloedingsketen het liefst zo simpel mogelijk. We zien hierbij het liefst af van het benoemen van het doel en de persoon die een activiteit uitvoert. De zin “Een schip vaart naar Amerika.” roept een beeld op van een schip op zee. We stellen niet meteen de detailvragen zoals wie de kapitein is of wat de lading van het schip is. De voorkeur om ons denken te vereenvoudigen leidt tot de neiging zo groot mogelijke eenheden te benoemen. De term dieren bijvoorbeeld omvat alle meercellige, levende organismen die in staat zijn om te bewegen en te reageren op de omgeving door zintuigen. De term dieren is veel eenvoudiger dan deze lange uitleg, die we veelal vermijden. Maar deze vereenvoudiging maakt wel de vraag wie en wat moeilijker te begrijpen en te beantwoorden. We moeten eerst doorgronden over welke samenvatting we spreken voordat we een antwoord op de vraag wie kunnen geven. Het geven van een antwoord op de vraag is hierdoor een puzzeltocht die door velen niet wordt volbracht. Met woorden zoals iets, men en worden verbloemen we dat we verdwaald zijn of geen moeite willen doen om de vragen wie of wat te beantwoorden. Het verdwalen toont aan dat we een warboel van onze gedachten hebben gemaakt. De tweede reden is dat we vereenvoudiging en snelheid voorrang geven op volledigheid en details. Dat is de reden dat we uitstekend omgaan met onvolledige vragencirkels. We hoeven niet alle vragen – wie, waarom, hoe, wat, wanneer, waar, hoeveel en waardoor – te onthouden om in ons hoofd een gekozen doel te bereiken. We nemen genoegen met samenvattingen die voor ons de kern vormen en slaan vragen en antwoorden over die niet van belang lijken te zijn. We hoeven bijvoorbeeld niet te weten waardoor een lucifer ontbrandt. We strijken gewoon de lucifer over het strijkvlak om vuur te krijgen. We streven verder naar een rechtstreeks verband tussen onze actie en het resultaat. We houden niet van meerdere stappen.
Eenvoud en snelheid staan echter haaks op onze behoefte om de toekomst met redelijke zekerheid te voorspellen. We bereiken een gekozen doel alleen keer op keer als we alle vragen hebben beantwoord. Ontbreken antwoorden dan kunnen we de route naar het doel niet bedenken. Aan deze onzekerheid hebben we een hekel, maar toch geven we voorrang aan eenvoud en snelheid. We gaan voor denkgemak en snelheid en beantwoorden niet alle vragen vooraf. Dit breekt ons op bij nieuwe ontwikkelingen, zoals bij het lanceren en laten landen van raketten. Met vallen en opstaan leren we de volledige vragencirkel wel te beantwoorden.
De derde reden is de warboel die we maken van de betekenissen van vragen. Waarom gebruiken we vaak in de betekenis van ‘wat is de oorzaak?’, niet in de betekenis van ‘wat is het doel?’. Waarom zijn de bananen krom? De correcte vraag is: ‘Waardoor zijn de bananen krom?’, maar dit ligt niet lekker in het gehoor. Waardoor en waarom lopen in ons spraakgebruik door elkaar heen en maken zo ons denken gevoelsmatig eenvoudiger. Ook hoe en waardoor mixen we vaak, omdat de betekenissen vlak bij elkaar liggen. Waardoor is een vraag zonder tussenkomst van een mens, hoe is vraag over een menselijke actie. Dit onderscheid maken we nauwelijks. Correcte antwoorden geven vereist door deze chaos veel interpretatie.
De vierde reden is dat onze kennis zo uitgebreid is dat we niet alle informatie op een rij kunnen zetten. Het stellen van vragen wordt in elke volgende kennislaag ingewikkelder, omdat we meer kennis stapelen om te komen tot vergaande vereenvoudigingen zoals Newtons zwaartekracht wet en Einsteins E=mc². Zonder onderliggende kennis zijn deze vereenvoudigingen niet te begrijpen. Het stellen van zinvolle vragen is dan bijna onmogelijk. (Kent u de vier vergelijkingen in de elektromagnetische theorie van James Clerk Maxwell die de basis leggen voor de afleiding van E=mc²?)
Verder begrijpen we de werking van levensvormen niet volledig, waardoor we gedwongen zijn met statistiek onze kennis op te bouwen. Dat is erg lastig, omdat een oorzakelijke verklaring ontbreekt en vragen over de verbanden niet te beantwoorden zijn. We kunnen iets roepen over de juistheid van de toegepaste statistiek, maar niet over de juistheid van de verklaring. Denk aan het onvermogen om de bevindingen van Diederik Stapel en Dan Ariely te ontmaskeren. De onderliggende kansberekeningen maskeren bij beide heren de fouten in hun redenatie. Dit komt heel vaak voor.8-2Richard Van Noorden (2024) More than 10,000 research papers were retracted in 2023 — a new record https://www.nature.com/articles/d41586-023-03974-8
In het kennisdomein Gedrag kunnen we bovendien op elk moment een ander doel kiezen, waardoor de verbanden in acties volledig wijzigen. In praktijk mengen we ook nog meerdere doelen, terwijl elk ander doel leidt tot andere vragen. Deze vragen leggen we elke keer anders uit om toch samenhang te houden en ons denken simpel te houden. Vooral bij gestapelde begrippen (bijvoorbeeld ‘geluk en vrede’) zijn de bedoelingen van de vragen niet bij voorbaat helder en daarmee gaan de ankerpunten wat en wie vaak verloren. Het stellen van vragen is in het kennisdomein Gedrag door het grote aantal steeds wijzigende doelen nog ingewikkelder dan in andere kennisdomeinen.
De vijfde reden is dat taal voortdurend aan verandering onderhevig is waardoor kleine betekenisverschillen ontstaan. Ontgaan de betekenisverschillen ons, dan begrijpen we de vragen niet goed. De waarom-vraag bijvoorbeeld herformuleren we ook als een wat-vraag in de vorm van ‘Wat is je bedoeling?’. De achterliggende doelstelling in beide vragen is vrijwel gelijk, maar de betekenis is net wat anders. De bedoeling vraagt meer naar de voorgenomen actie, de waarom-vraag meer naar de achterliggende motivatie. Ook dit is een complicatie om een correcte vraag te stellen.
De zesde reden is het gebruiken van verleden en toekomende tijd. De oorzaak vraagt naar de stappen die zijn gezet in het verleden, naar wat iemand heeft gedaan. Het is een vraag over het verleden. De waarom-vraag gaat over een streven in de toekomst, een doel dat iemand wil bereiken. We kunnen echter ook vragen wat iemand vorige week wilde bereiken. De overlap in tijd maakt het onderscheid tussen waardoor en waarom moeilijk.
De zevende reden is dat onze taal complex is en voor een groot deel geen enkele logica kent. Taal is een verzameling van afspraken over wat we goed of fout vinden. Taal doet daardoor een groot beroep op ons geheugen, omdat het aantal uitzonderingen groter is dan het aantal regels. Taal is verder zo omvangrijk dat niemand haar foutloos beheerst. Hoe meer woorden iemand kent, hoe beter de taalbeheersing, maar niemand kent alle woorden. De Engelse woordenschat bestaat uit minimaal 600.000 woorden van Germaanse, Latijnse en Franse afkomst. Dit grote aantal kan niemand onthouden. Nederlands kent minimaal 500.000 woorden. Dit boek telt 17.185 unieke woorden. Door de grote woordenschat waarover we moeten beschikken om een vraag te begrijpen, is het niet altijd duidelijk wat de betekenis van een vraag is.
Het stellen van zinvolle vragen is door deze zeven redenen veel moeilijker dan het eerste gezicht lijkt.
Naar volgende pagina Naar inhoudsopgave editie 2024