In «40 stellingen over de wetenschap» breken de hoogleraren Rens Bod, Remco Breuker en Ingrid Robeyns een lans voor een andere universiteit. Ze doen dat in veertig stellingen gegroepeerd in vijf categorieën: fundamenten, mensen, democratie, geld en wie gaat het doen? Kort samengevat pleiten ze voor meer vrijheid, meer geld, meer macht, meer tijd en meer zekerheid voor studenten en wetenschappers op universiteiten en hoge scholen. Ze willen graag met de lezer in debat gaan. Die handschoen pak ik met liefde op. Ik beantwoord de vraag of de veertig stellingen wetenschappelijk onderbouwd zijn of dat dit een uiting van pseudowetenschap is.
Voor de snellezers: de stellingen zijn een vorm van pseudowetenschap. Het klinkt allemaal aannemelijk, maar een oplossing ontbreekt. Bovendien zijn de aanbevelingen algemeen toepasbaar (indien we deze al wensen) en niet specifiek genoeg. De hoogleraren trappen in de val waarin zoveel gedragswetenschappers trappen. Ze categoriseren oplossingsrichtingen zonder aansluitende routes naar de gekozen doelen uit te leggen. De aangedragen oplossingen zijn daardoor gebaseerd op algemene gevoelens van rechtvaardigheid, eerlijkheid en waardering, zonder specifieke onderbouwing. We willen allemaal een betere wereld, maar wat moeten we hier precies voor doen? Daar komt geen antwoord op en daarom verliezen de stellingen elke zeggenschap.
In de Fundamenten stellen de drie hoogleraren dat kennis een doel op zich is, niet een middel tot een ander doel. Ze bedoelen hiermee dat nieuwsgierigheid ook het wetenschappelijk onderzoek aandrijft, niet alleen maar het oplossen van problemen of kritisch analyseren van verschijnselen en ontwikkelingen. De hoogleraren willen met andere woorden zelf de vrijheid hebben om te kiezen aan welke vraagstukken ze werken. Dat is iets anders dan de stelling dat kennis een doel op zich is. Kennis heeft altijd een doel, anders is het geen kennis. Kennis maakt het mogelijk de wereld (een beetje) te voorspellen en vormt de basis voor onze voorspoed.
De vraag is hoe we deze voorspoed kunnen vergroten. Hebben we daar beslist universiteiten voor nodig? Nee, ze schrijven dat een samenleving zonder universiteiten denkbaar is. Onderzoek en onderwijs kan ook in het bedrijfsleven plaatsvinden, maar volgens de schrijvers is een universiteit geen bedrijf. Bedrijven en universiteiten hebben geld nodig. Bedrijven krijgen dit van de klanten, universiteiten van de belastingbetalers. Is een klant niet tevreden, dan kopen ze de producten van een bedrijf niet meer. Is een belastingbetaler ontevreden, dan stemmen ze op een andere politieke partij. De politieke partijen vormen een coalitieregering die vervolgens kiest hoeveel geld we met elkaar ter beschikking stellen aan universiteiten om onderzoek te doen en de nieuwste kennis te onderwijzen. Passende financiering is nodig volgens de hoogleraren. Maar wat is passend? Ze doen daar geen uitspraken over en daardoor blijven alle afgeleide uitspraken holle frasen die goed klinken, maar geen inhoud hebben. Waar is de werkdruk niet te hoog en werkt niemand over? Een baas zei tegen mij dat als ik teveel overwerkte, ik mijn werk niet goed genoeg had georganiseerd.
De defensielinie is dat alleen de universiteit een waarborg kan bieden voor onafhankelijk onderzoek en onderwijs. Wetenschap staat of valt met onafhankelijkheid én verantwoordelijkheid. De wetenschapper moet vrijuit kunnen onderzoeken en spreken. Mooie principes, maar de regering kan hier niet veel mee. De regering moet fondsen toewijzen en beslissen wie wel of geen geld krijgt. De discussie hoort daarom te gaan over de criteria voor toewijzing van geld, niet over algemeen geldende principes. De verdeling tussen probleemoplossend onderzoek versus nieuwsgierigheidsgedreven en kritisch onderzoek is hier onderdeel van.
Stellen dat de financiering van promotieonderzoek de onafhankelijkheid van de promovendi moet weerspiegelen, klinkt goed, maar stuit in praktijk op capaciteit- en financiële grenzen. Uiteindelijk geldt de regel wie betaalt, bepaalt.
Stellen dat het totale budget voor de Nederlandse universiteiten ontoereikend is, is een open deur van hier tot Tokio. Bedrijven en universiteit hebben altijd gebrek aan tijd en geld. De kunst is nu net die activiteiten te kiezen die de meest waarde opleveren. Zo weinig mogelijk indirecte activiteiten zoals administratie en zo veel mogelijk productieve activiteiten. Dit doen bedrijven door zich keer op keer te reorganiseren en te innoveren. Maar wat doen universiteiten? Het onderwijsproces innoveren? Misschien hier en daar, maar meestal doen de hoogleraren hetzelfde als wat ze de afgelopen eeuwen deden: vanuit een ivoren toren vertellen wat de studenten moeten weten en achteraf toetsen of hun geheugen goed genoeg is.
De schrijvers hebben wel gelijk met de stelling dat het verwerven van overheidsbudget zo weinig mogelijk tijd moet vergen. Het zijn indirecte activiteiten die niet bijdragen aan het resultaat. Te veel competitie is schadelijk voor de kwaliteit van de wetenschap, schrijven ze. Hier liggen kansen voor innovatie. Een mooie kans voor een promotieonderzoek. Het zou de universiteiten sieren dat ze eerst zichzelf reorganiseren, voordat ze pleiten om andere organisaties, zoals de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de European Research Council, te hervormen.
De hoogleraren hebben ook gelijk met de vaststelling dat onwelkome uitspraken door wetenschappers in het publieke domein de kans verminderen op extern onderzoeksgeld, ook al zijn die uitspraken wetenschappelijk gefundeerd. Dat zou niet mogen. Maar ook hier geldt dat wetenschappers hier zelf debet aan zijn. Ze2 zijn niet in staat om criteria en proefopstellingen te bedenken waaraan we uitspraken kunnen toetsen om meningen van wetenschap te onderscheiden. Ook op dit vlak is vernieuwing gewenst. Na het ontwikkelen van criteria kunnen we het onderscheid tussen alfa, bèta en gamma kennisgebieden met een gerust hart loslaten.
De extreem hiërarchische structuur van de universiteit miskent volgens de schrijvers de waardigheid van de leden van de academische gemeenschap. Omdat ze er zelf deel van uitmaken, kunnen ze van binnenuit hier verandering in aanbrengen. Zelf veranderen is echter veel moeilijker dan roepen dat anderen moeten veranderen. De hiërarchische structuur ontstaat door het gedrag van de hoogleraren zelf die zichzelf ver verheven voelen boven andere geledingen in de samenleving. Ga naar een promotie en meng je na afloop tussen de professoren om een versnapering te nuttigen, bijvoorbeeld. Let op het gedrag van profs. Oeps, je bent ongewenst en dat laten ze verbaal en non-verbaal duidelijk blijken. Kijk hoe een universiteit de bul uitreikt aan de studenten. Van de vier universiteiten die ik heb meegemaakt, maakt Groningen het het bontst. Te weinig tijd, botsende in- en uitgaande mensenmassa’s, onpersoonlijk, een betoog vol zelfbeklag en het ophemelen van de eigen verdiensten. Amsterdam pakt het beter aan door het afhuren van theater Carré, maar hier is de uitreiking zo onpersoonlijk, dat alleen de familie een beetje warmte geeft. De diploma-uitreiking is een bijzaak en dat blijkt uit alles. Nietszeggende toespraken en mensen die elkaar niet kennen. Nijmegen deed het veel beter, al viel hier de persoonlijk ophemeling uit de toon. De ceremonie in Utrecht was verreweg het beste. Persoonlijk, inhoudelijk, groepsgrootte prima en na afloop oprechte belangstelling voor elkaar. Als de ziekenhuizen patiënten net zo behandelen als universiteiten studenten dan gaan alle cliënten binnen de korte keren naar een privékliniek. Waarom lukt het ziekenhuizen wel wat vele universiteiten niet kunnen? Enige introspectie zal de wetenschappers sieren.
Het is geen wonder dat de extreme hiërarchie aan de universiteit sociale onveiligheid faciliteert, dat tijdelijke aanstellingen tot uitbuiting van beginnende wetenschappers leiden, dat loopbanen niet zijn gegarandeerd, zoals de schrijvers stellen. Doe hier iets aan vanaf de top. Begin bij jezelf.
Is de oplossing voor een betere toewijzing van geld en tijd en minder hiërarchie het terughalen van de academische senaat, maar inclusiever dan vroeger? Moeten in het bestuur van de universiteit de wetenschappers weer aan het roer staan? Moet we de Vereniging van Universiteiten vervangen door een landelijke senaat? Moet een medezeggenschapsraad meer invloed hebben? Is decentralisatie van de macht de oplossing om het werkklimaat, leefbaarheid en duurzaamheid van de universiteit te verbeteren? Erg twijfelachtig als de houding van professoren en hoogleraren niet verandert. Bovendien moet iemand geld toewijzen en prioriteiten bepalen. Deze personen staan per definitie bloot aan kritiek. Daar verandert een medezeggenschapsraad of deelname van wetenschappers niets aan. Niet de personen moeten veranderen, maar de inhoudelijke toetsing. Dat blijft in de veertig stellingen helaas geheel buiten beeld.
De schrijvers stellen dat wetenschappers medeplichtig zijn aan de huidige malaise. Studenten en wetenschappers moeten samen protesteren en in opstand komen. Een andere universiteit is noodzakelijk en mogelijk. Geld voor de wetenschap is er voldoende, als de overheid de juiste prioriteiten stelt, (hoewel er wel een financieringsprobleem is). Alle wetenschappers hebben recht op bekostiging van voldoende onderzoekstijd uit een vaste voet. Politieke partijen, die geven om democratie, vrijheid en de goede samenleving, moeten de universiteit beschermen. Wetenschappers verdienen vertrouwen.
De «40 stellingen over de wetenschap» zijn vergelijkbaar met een horoscoop. In de vergezichten kan iedereen zijn gelijk vinden. Het klinkt allemaal aannemelijk, maar een oplossing ontbreekt. Het is een uiting van pseudowetenschap op en top. Elke verband tussen de gekozen doelen en de wegen hiernaar toe ontbreekt. Een goed bewijs hiervoor is het vervangen van het woord universiteit door ziekenhuis, verpleeginstelling of politie. De strekking van het betoog verandert dan niet en klinkt nog steeds aannemelijk. De hoogleraren trappen in de val waarin zoveel gedragswetenschappers trappen. Ze categoriseren oplossingsrichtingen zonder aansluitende routes naar de gekozen doelen uit te leggen. De aangedragen oplossingen zijn daardoor gebaseerd op algemene gevoelens van rechtvaardigheid, eerlijkheid en waardering, zonder specifieke onderbouwing. We willen allemaal een betere wereld, maar wat moeten we hier precies voor doen? Daar komt geen antwoord op en daarom verliezen de stellingen elke zeggenschap.
Een betere aanpak is om in het kennisdomein Gedrag regels te bedenken om meningen en opinies te onderscheiden van wetenschap. Daarmee zet de wetenschap een stap voorwaarts.
Arjen Meijer
25 november 2020
Leestip: Het Alforto-raamwerk, editie 2024.