Uitgangspunt bij de Wetten van Waarneming (WvW) is dat de beschouwingseenheid, datgene wat we beschrijven, het onderwerp van de vereenvoudiging, vast staat. We beschrijven een eenheid die is af te zonderen van andere zaken. Bij het beschrijven van deze eenheid, passen we acht wetten toe, die bestaan uit drie delen:
1. De abstractie is gemaakt vanuit hetzelfde type waarnemer.
In een abstractie blijft het type waarnemer gelijk: «ik», «wij» of «dij» (zie hoofdstuk 2.3). Welk oogpunt of welke invalshoek of kijkrichting gekozen is, is niet van belang, wel dat het perspectief gelijk blijft.
Het oogmerk is gebonden aan het type waarnemer. Verandert het type waarnemer – «ik», «wij» en «dij» dan verandert ook het oogmerk, en daarmee de kenmerkende eigenschappen. Een abstractie moet daarom altijd vanuit hetzelfde type waarnemer worden gemaakt.
Het wisselen van type waarnemer komt in discussies vaak voor. We vermengen twee perspectieven, waardoor de argumentatie onnodig complex wordt. We kijken bijvoorbeeld vanuit ons eigen oogmerk («ik») en doen alsof we de zaak vanuit het groepsoogmerk beschouwen («wij»). De voorzitter van een volleybalvereniging stelt voor een andere sportzaal te huren. Hij heeft een voorkeur voor een hal dicht bij zijn huis zodat zijn kinderen niet zo ver hoeven te fietsen. Hij beargumenteert zijn voorstel echter door de voordelen van de zaal voor het clubbelang te noemen. Iets over moderne materialen, een zwevende vloer en ruimte voor ledengroei. De discussie die dan volgt, voeren we vanuit twee perspectieven en dat leidt tot onnodige verwarring.
2. De abstractie kent een gelijkblijvend oogmerk.
Een abstractie is afgeleid van het oogmerk. Verandert het oogmerk, dan veranderen ook de kenmerkende eigenschappen. Het oogmerk dient voor een ik-, wij- en dij-waarnemer als startpunt voor het maken van de abstractie.
Elke waarneming is een uitleg van de werkelijkheid in termen die belangrijk zijn voor de waarnemer. Porselein onderscheidt zich van glas omdat het andere kenmerken heeft. Porselein is niet doorzichtig, glas wel. Beide materialen zijn echter ook identiek: een verzameling atomen in een bepaalde rangschikking. Door vanuit een oogmerk te redeneren, maakt de waarnemer verschil tussen het ene en het andere materiaal. Het oogmerk bepaalt welke eigenschappen van doorslaggevend belang zijn.
Een abstractie bestaat per definitie bij de gratie van het oogmerk: een abstractie is correct wanneer het op de meest eenvoudige manier de doorslaggevende eigenschappen van een beschouwingseenheid beschrijft, gezien vanuit het gekozen gezichtspunt. Deze definitie is het startpunt en herhalen we hier bewust, omdat het de essentie is van waaruit we de Wetten van Waarneming toepasbaar maken.
Als we water willen drinken, zoeken we naar een geschikt glas. Elk glas dat heel en schoon is, voldoet. Willen we een glas tentoonstellen, dan kijken we naar de vorm, de kleur, het materiaal, de beschadigingen en de historische betekenis. De twee oogmerken verschillen van elkaar en leiden tot andere kenmerkende eigenschappen. Veranderen we van oogmerk, dan veranderen de doorslaggevende kenmerken en kunnen we geen juiste beslissing meer nemen. We drinken geen thee uit een beschadigd glas, maar voor een tentoonstelling is de beschadiging niet doorslaggevend.
Aan alle abstracties ligt een oogmerk ten grondslag. Zelfs kunstwerken van bijvoorbeeld Karel Appel kennen een oogmerk. Vanuit Karel gezien is het een voorwerp om te verkopen of een uiting van zijn creativiteit. Vanuit de koper gezien is het een verfraaiing van zijn interieur of een vergroting van zijn status.
De wet dat het oogmerk gelijk moet blijven is voor de mens moeilijk op te volgen. Een mens is namelijk meestal bezig om meerdere oogmerken tegelijkertijd in te vullen. Deze oogmerken kunnen haaks op elkaar staan, waardoor we doorslaggevende kenmerken door elkaar halen en daardoor verkeerde beslissingen nemen.
Een onveranderd oogmerk vereist dat de (denkbeeldige) positie van de waarnemer die een abstractie maakt, onveranderd blijft. Het gezichtspunt van de waarnemer die de abstractie maakt, verandert ten opzichte van de beschouwingseenheid niet.
De positie van de waarnemer bepaalt welke kenmerken we kunnen beschrijven bij het maken van een abstractie. Kijken we bijvoorbeeld vanuit het heelal naar de aarde, dan zien we de aarde als een planeet. Kijken vanaf de aarde zelf, dan zien we geen planeet maar de zee en de grond waarop we staan. Vanuit elke waarnemingspositie kent de aarde andere kenmerken die van belang zijn. Vanuit de ruimte is de aantrekkingskracht van de zon bijvoorbeeld belangrijk. Vanaf de aarde is het lokale klimaat belangrijk. Vanuit gezichtspunt zijn de termen waarin we eigenschappen en hun invloeden beschrijven volkomen anders.
3. De waarnemer mag geen deel uitmaken van de kenmerken van een abstractie.
Een waarnemer kies het oogmerk en leidt daar de doorslaggevende kenmerken van af. Als een waarnemer onderdeel is van de kenmerken dan kijken de kenmerken naar zichzelf. Dit leidt tot een oneindige lus. De abstractie kent dan niet meer een eenduidig startpunt en is niet meer te toetsen op geldigheid.
Een abstractie die niet te toetsen is op geldigheid, is per definitie niet de eenvoudigste beschrijving van de werkelijkheid. Het voldoet niet het basiscriterium van een correcte abstractie: een correcte abstractie beschrijft op de eenvoudigste manier de doorslaggevende kenmerken van een beschouwingseenheid vanuit een eenduidig oogmerk.
We kennen vier waarnemerstypen: «gij», «ik», «wij» en «dij». Alleen «ik» en «wij» kunnen vereenvoudigen. «Dij» bouwt verder op «wij» en kan ook abstracties maken. De waarnemerstypen kunnen over elkaar abstracties maken, maar volgens wet 3 niet over zich zelf.
Is de waarnemer wel onderdeel, dan ontstaat een lus in de beschrijving: de waarnemer beïnvloedt andere eigenschappen en deze eigenschappen beïnvloeden de waarnemer. Een mens mag zijn eigen gedrag bijvoorbeeld niet zelf beschrijven. De beschrijving is dan afhankelijk van de waarnemer zelf. Deze wederzijdse afhankelijkheid maakt de abstractie nodeloos gecompliceerd en als beslisgrond onbruikbaar. De eenvoud van de abstractie is alleen te waarborgen als de waarnemer geen onderdeel is van de doorslaggevende kenmerken.
In november 2011 vroeg de Tweede Kamer minister Korthals van Justitie om zijn ministerie bezwaar te laten aantekenen bij het gerechtshof tegen een beslissing die het ministerie zelf had gemaakt. In feite vraagt de Tweede Kamer dan aan de beslisser of zijn beslissing correct is. Dat is de beslissing natuurlijk altijd, vanuit de beslisser gezien, anders had hij de beslissing niet genomen. De vraag zorgt voor een lus in de abstractie die hem onnodig ingewikkeld maakt.
Als de Verenigde Staten (VS) de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NATO) willen verlaten, moet de president van de VS volgens de verdragen een brief sturen naar zichzelf om het lidmaatschap op te zeggen. Hierdoor ontstaat een onzinnig lus. De lus ontstaat, omdat de oprichters van de NATO nooit hebben voorzien dat de VS de NATO zou willen verlaten.
4. Een abstractie mag niet zichzelf beschrijven.
Abstracties beschrijven doorslaggevende kenmerken. De abstractie zelf mag geen onderdeel zijn van de beschreven kenmerken. Anders ontstaat een lus in de beschrijving die leidt tot complicaties. Het is dan niet de meeste eenvoudige beschrijving.
Een klassiek voorbeeld van het overtreden van deze wet is de zin «Deze zin is niet waar». Varianten zijn een bord met de tekst «Negeer dit bord», de mededeling «Luister niet naar mij» en «Wees jezelf». Deze abstracties beschrijven zichzelf, wat leidt tot onnodige complicaties en paradoxen. Is de zin wel of niet waar? Kunnen we het bord negeren? De verwarring ontstaat doordat de abstracties zichzelf beschrijven, waardoor ze niet vereenvoudigen, maar compliceren. Door te voldoen aan wet vier verdwijnen de problemen als sneeuw voor de zon.
Deze definitie staat in een proefschrift:
A law-enforcement agency (LEA) is a government agency responsible for the enforcement of the laws.1P.A.M.G. de Kock (2004) Anticipating criminal behaviour: Using the narrative in crime-related data proefschrift Tilburg University blz 30 Hiermee beschrijft de definitie zichzelf en is daardoor betekeningsloos.
Het weerbericht op 14 augustus 2021 op een radiostation luidde: “Enkele buiten en daartussen is het droog”. Veel gemakkelijker is de zin “Enkele buien”, die precies dezelfde informatie overbrengt.
Taal is een verborgen complicatie bij toepassing van wet vier. Denken is een ander woord voor gedachten. Door te stellen dat we ook over gedachten kunnen denken, beschrijven we gedachten zichzelf en scheppen we een cirkel. Dat maakt de uitspraak betekeningsloos. Zie voor meer achtergronden de literatuur over de Russel paradox.2Een ander voorbeeld benoemt Karl Popper (2005) The Logic of Scientific Discovery, Probability blz. 193 waarin hij een cirkel redenering aanwijst.
Een variant van het zichzelf beschrijven is het zichzelf aanroepen (recursie). Een abstractie mag zichzelf alleen aanroepen als het eindpunt vooraf is vastgesteld. Recursie is dus toegestaan, zolang het eindpunt bekend is. Stel bijvoorbeeld een stamboom op. Begin door de namen van de stamouders op te schrijven; het beginpunt van de stamboom. Zoek vervolgens de namen van alle kinderen en schrijf die eronder. Zoek nu naar de namen van alle kinderen van de kinderen en herhaal dit proces totdat er geen nieuwe generaties kinderen meer zijn. Deze opdracht start steeds opnieuw en kent een eindpunt. De abstractie leidt daarmee tot een goed resultaat.
5. Alleen kenmerken die doorslaggevend zijn voor de beschouwingseenheid horen thuis in de abstractie.
In een correcte abstractie nemen we alleen belangrijke kenmerken op. Alle onbelangrijke kenmerken laten we weg. Door de aandacht alleen te richten op de essentie is de vereenvoudiging gemakkelijker te maken, onthouden en toe te passen.
Stel we willen het benzineverbruik van auto’s in kaart brengen. Dan is het type verbrandingsmotor een nuttige abstractie, niet de kleur van het voertuig. De kleur heeft geen invloed op het verbruik en hoort daarom niet thuis in deze opsomming.
Een prachtige illustratie van wet vijf is de discussie rond de uitspraken van de Schotse filosoof David Hume. Hij schrijft dat een mens bij het beschrijven van de werkelijkheid slechts kan denken over drie zaken: vormen, gebeurtenissen en verbanden. Andere filosofen verwerpen dit door te stellen dat de mens ook denkt over gedachten of gevoelens. Die vullen de drie zaken aan en daarom heeft Hume ongelijk.
Volgens de vijfde Wet voor Waarneming heeft David Hume wel degelijk gelijk. Door vormen, gebeurtenissen en verbanden bij het beschrijven van de werkelijkheid te combineren, kunnen we een resultaat voorspellen en ook beïnvloeden. Gedachten en gevoelens kunnen dit niet. Pak bijvoorbeeld een tapijt op en laat het los. Zoals verwacht, valt het tapijt. Gooi het tapijt in de lucht en zie, het valt opnieuw. Nu voegen we gedachten toe. We denken dat het tapijt vliegt zoals in het sprookje Alladin en gooien het opnieuw in de lucht. Het tapijt valt opnieuw en blijft ondanks onze gedachten niet vliegen. De gedachten oefenen geen invloed uit op het tapijt. Daarmee horen gedachten niet in de abstractie van Hume thuis. Het «vliegende tapijt» behoort tot een andere categorie van abstracties. In dit geval tot die van de sprookjes.
Wet vijf maakt het verder onmogelijk het functioneren van het menselijk brein te koppelen aan de kwantumtheorie. De kwantumtheorie geldt in afmetingen van 1036 meter (een nul met zesendertig nullen achter de komma) en dat is heel, heel erg klein. Materie van die grootte heeft geen invloed op het denken van mensen. Synapsen werken op nanometer schaal, een miljardse milimeter (109) en daarbij treden kwantuminvloeden niet op. De abstractie “informatie delen door kwantumverstrengeling” is daardoor foutief. Kwantumverstrengeling heeft geen invloed op het menselijk denken. Daarom laten we het buiten beschouwing in het wetenschapsdomein gedrag.3 We ontkennen niet het bestaan van kwantumeffecten. Overal waar atomen zijn, doen zich subatomaire effecten voor, dus ook in ons lichaam. Het punt is dat ze niet doorslaggevend zijn op het niveau van het menselijk brein. Mensen kunnen niet door muren lopen, subatomaire deeltjes wel.
Wanneer zetten we abstracties in een hiërarchie, zoals een publicatie, een krant, de Volkskrant, de weekendeditie, het exemplaar van 22 november? Of in het onderwijs, gymnasium, Stedelijk Gymnasium Johan van Oldenbarnevelt, vak economie, docent Jan Hagel, de economieles op maandag om 15:10 uur?
Vanuit de theorie van Hume dat we slechts kunnen denken over vormen, gebeurtenis en verbanden formuleren we drie afzonderlijke wetten om de geldigheid van een hiërarchie te garanderen.
6. Onderliggende beschouwingseenheden maken in hun geheel deel uit van de bovenliggende beschouwingseenheid.
Wet 6 zegt dat op een niveau correcte abstracties altijd ‘samenvattingen’ zijn van de onderliggende niveaus.
Wet 6 «onderdeel van de beschouwingseenheid zijn» maakt het opdelen en combineren van beschouwingseenheden mogelijk, zodat we een beschouwingseenheid kunnen opdelen en samenvatten. Een bos is een samenvatting van een groep bomen. Een boom is op te delen in een stam, takken en bladeren, die elk veel verder onder te verdelen zijn. Bladeren hebben bijvoorbeeld een complexe interne opbouw. We kunnen het geheel benoemen (de boom) of een deel (op de derde tak zit …). Een zaag is geen onderdeel van een boom (een zaag heeft zonder actie van mensen of dieren geen invloed op de boom) en hoort daarom niet in de abstractie boom thuis door wet 5. De zaag die op de derde tak ligt, hoort thuis in de abstractie boom met zaag. Het kan bijvoorbeeld onderdeel zijn van een kunstwerk. Het oogmerk is dan wel veranderd.
Wet 6 is niet alleen geldig voor vormen, maar ook voor gebeurtenissen. Bovenliggende abstracties omvatten meer tijd dan de onderliggende. Een kleinere tijdspanne is ondergeschikt aan een grotere. Een jaar ligt in een abstractie boven een seconde. Vergelijken we het weer in Maastricht en Leeuwarden, dan is het weer in Maastricht iets warmer, iets mooier, in menselijke termen. Deze uitspraak is alleen geldig als we kijken naar lange tijdsperioden. Op dit moment kan de lucht in Leeuwarden stralend blauw zijn, terwijl het in Maastricht onweert. Kijken we naar de aantrekkelijkheid van het weer om te wonen, dan heeft de lange termijn voorrang op een korte tijdspanne.
Wet 6 zorgt ook dat bovenliggende abstracties een groter gebied beschrijven dan de onderliggende. Een kleine ruimte is ondergeschikt aan een grote ruimte. Een stad bestaat uit meerdere woonhuizen en deze abstractie ligt daarmee boven de abstractie woonhuis. Is een weiland overstroomd, dan wil dat niet zeggen dat de provincie is overstroomd. Een provincie is een groter gebied dan een weiland en staat in de hiërarchie van abstracties boven het kleine stukje land.
Abstracties vloeien in elkaar over door de tijd en plaatsen samen te vatten of juist te preciseren. De windrichting, over de heuvel, naast de boom, op de grond preciseren de plaats steeds herkenbaarder. Elke eenheid is goed zolang het te onderscheiden is van andere eenheden, hetzelfde tijdvak behelst en dezelfde ruimte aanduidt.
Het is door wet 6 niet mogelijk om de volgorde groot naar klein om te draaien. Om de geldigheid van een abstractie te bepalen, kijken we vanuit het geheel naar de details, niet andersom. Het weer op de aarde heeft bijvoorbeeld geen invloed op de planeet Mars.
Een voorbeeld van wet 6 is het vaststellen hoeveel kaas we verkocht hebben in een tijdsperiode. De abstractie «verkochte kaas» onderverdeeld naar koeien-, geiten- en schapenkaas is dan correct. Het gezamenlijke doorslaggevende kenmerk is hier de melksoort. De indeling «verkochte kaas» «koe», «geit» en «supermarkt» is niet correct. De melksoorten zijn hier vermengd met de verkoopwijze. De beschouwingseenheid «supermarkt» kent geen kenmerk melksoort gezien vanuit het oogmerk verkochte kaas.
Afbeelding 1: Abstractiefout: zijn vogels geen dieren? Foto: Hans de Rond, (Niet van de dierenwinkel.)
Een probleem doet zich voor in de volgende hiërarchie:
(1) Een publicatie
(2) Een krant
(3) De Volkskrant
(4) De oplage van 24 november van De Volkskrant.
(5) Mijn exemplaar van 24 november in de brievenbus.
(6) Mijn exemplaar van 24 november om de open haard mee aan te steken.
Het doorslaggevende kenmerk informatiedrager is in de eerste vijf beschrijvingen gelijk, maar wijkt in de zesde stap af. Het kenmerk informatiedrager heeft geen enkele invloed op het brandgedrag van papier. Stap zes hoort daarmee niet thuis in de hiërarchie. In stap zes is het niet meer van belang of het papier een informatiedrager is. Brandstof is wel de kenmerkende eigenschap en inpakpapier is net zo goed om de haard mee aan te steken. Onderweg is het oogmerk veranderd en daarmee is de abstractie onjuist.
Soms blijft het oogmerk gelijk, maar kan het waarnemen van nieuwe kenmerken de hiërarchie door elkaar schudden. Een voorbeeld hiervan is de classificatie van levensvormen, de Systema naturae, door Carl Linneaus op basis van uiterlijke kenmerken. Na de ontdekking van genen, die tot 1953 onzichtbaar waren, delen we de stamboom van levensvormen ook in aan de hand van genen. Deze nieuwe doorslaggevende kenmerken leiden tot een nieuwe hiërarchie die de oude vervangt.
De opsomming Amsterdam, Parijs en Metropolitan Museum of Art is overduidelijk fout gezien vanuit het oogmerk «te bezoeken plaatsen». Het Metropolitan Museum of Art staat in de stad New York. We mixen in deze opsomming twee abstractielagen met elkaar: Museums zijn onderdeel van steden en liggen in een laag onder steden. Het mengen van abstractielagen is niet toegestaan door wet 6. De correcte opsomming is Amsterdam, Parijs en New York of Stedelijke Museum Amsterdam, het Louvre en Metropolitan Museum of Art. Het mixen van abstractielagen doen we voortdurend, omdat geschoolde lezers moeiteloos door de abstractiefout heen zien. Ze snappen dat museums in steden staan en corrigeren de fout automatisch. Dat ligt anders voor niet ingewijden. Zij ervaren de opsomming als chaotisch: lastig te onthouden en toe te passen. Vooral beginnelingen hebben last van dit soort opsommingsfouten, die te veel voorkomen in allerlei opleidingen.
Afbeelding 2: Een foutieve opsomming in het journaal van 25 augustus 2020 drie steden en een kazerne . Vervang De Harskamp door Ede en het klopt weer.
7. Doorslaggevende kenmerken hebben prioriteit op ondersteunde kenmerken.
Bij het bepalen van de volgorde van abstracties hebben kenmerken die een doorslaggevende eigenschappen prioriteit op kenmerken met aanvullende invloed.
Vaak hebben meerdere kenmerken invloed op de beschouwingseenheid. Dit zijn veelal verbanden die niet direct zichtbaar zijn. Stel dat we aan de kust van Siberië staan. Het vriest stevig en we willen het lichaam warm houden. Dat is ons oogmerk. Meerdere kenmerken van onze kleding bepalen dan of we warm blijven: de soort en dikte van het materiaal, het aantal lagen stof, de winddichtheid en het waterafstotend vermogen. Als zeewater voortdurend over ons heen spat, heeft het waterafstotend vermogen voorrang op de andere eigenschappen, omdat het de andere kenmerken beïnvloedt. Natte kleding doet alle andere kenmerken teniet; natte kleding isoleert niet. Het waterafstotend vermogen heeft daarom prioriteit op andere kenmerken en is bovenschikkend.
Wet 7 zegt dat een ontluikende eigenschap (Engels: emergent property) leidt tot een nieuwe laag, omdat de onderliggende lagen deze eigenschap niet bezitten. De ontluikende eigenschap krijgt prioriteit, omdat het doorslaggevend is. Een ontluikende eigenschap is een kenmerk dat ontstaat door combinatie van onderliggende lagen waarbij het kenmerk niet voorkomt op een lagere laag. Bijvoorbeeld, een hart pompt bloed rond in het lichaam. De hartspier doet het werkt, maar kan niets zonder de andere delen van het hart, zoals boezems en kleppen. Alleen een volledig hart kan bloed rondpompen. Dit kenmerk plaatst het hart op een hoger niveau in de hiërarchie dan de hartspier. Bloed rondpompen is geen kenmerk van een hartspier.
Een ontluikende eigenschap is een eigenschap die een verzameling van delen of een complex systeem wel heeft, maar die de onderliggende delen niet heeft. In de scheikunde bijvoorbeeld is de smaak van zout een eigenschap van zout, maar het is geen eigenschap van natrium en chloor is, de twee elementen waaruit zout bestaat. Zout zijn is dus een ontluikende eigenschap. Beweren dat chloor zout moet zijn, omdat zout zout is, is een denkfout.
Bewustzijn is een ander voorbeeld van een ontluikende eigenschap. Het ontstaat alleen in levensvormen die beslissingen nemen; bij mensen en dieren die zelfstandig kunnen bewegen. Bewustzijn is het resultaat van het bijeenbrengen van complexe onderliggende processen. Bewustzijn is niet af te leiden van de afzonderlijke bouwstenen.
Stephen Pepper schreef in 1926 al: “De theorie van ontluikende eigenschappen omvat drie stellingen: (1) dat er bestaansniveaus zijn; (2) dat er merktekens zijn die deze niveaus van elkaar onderscheiden; (3) dat het onmogelijk is om eigenschappen van een hoger niveau af te leiden van die van een lager niveau”. Hij betoogt: “Het is waar dat we in de scheikunde en biologie geen nieuwe natuurkundige principes tegenkomen. Maar de systemen waarop de oude principes werken, verschillen op zo'n drastische en kwalitatieve manier dat het op de verschillende gebieden gewoon niet nuttig is om de ene als een vertakking van de andere te beschouwen ...".4Stephen C. Pepper (1926) Emergence in Jour
8. Doorslaggevende kenmerken zijn nevenschikkend als de bovenschikkende kenmerken gelijk zijn en elk kenmerk afzonderlijk invloed uitoefent op de beschouwingseenheid.
Nevenschikkende eigenschappen delen ten minste één gelijk kenmerk dat bovenschikkend is en hebben een onderscheidende invloed op de beschouwingseenheid. In het voorbeeld van Siberië zijn de materiaalsoort en -dikte, het aantal lagen stof en de winddichtheid allemaal van invloed op het warmtebehoudende vermogen van de kleding. Ze zijn daarom nevenschikkend.
De discussie rond David Hume met de toevoeging van gedachten en gevoelens is ook een prachtig voorbeeld van het overtreden van de wet voor nevenschikking. In het voorbeeld van Hume zijn gedachten en de variant gevoelens abstracties die thuishoren in een andere categorie dan vormen, gebeurtenissen en verbanden (zaken die de werkelijkheid beschrijven) omdat ze geen gelijke invloed uitoefenen op het oogmerk.
Niet alleen filosofen overtreden deze wet veelvuldig. Vrijwel iedereen heeft de neiging om nevenschikkende kenmerken te bedenken, omdat verbanden voor het overgrote deel al abstracties zijn. Voor het gemak leggen we alle abstracties naast elkaar en doen over het geheel een uitspraak. Een verband leidt echter niet zonder meer tot nevenschikking. Alleen als het verband dezelfde prioriteit heeft in de besturing, is het nevenschikkend.
Naar volgende pagina Naar inhoudsopgave editie 2024