In het artikel "Verzekerd loon naast het belastbaar loon" hebben we voorgesteld om het begrip verzekerd loon naast het belastbaar loon te introduceren. We stapten daarmee af van het begrip brutoloon-SV zoals dat in de Coördinatiewet Sociale verzekeringen staat. We hebben dat artikel alleen aangegeven hoe eenvoudig en helder de nieuwe werkwijze is.
Wat we niet beargumenteerden zijn de missers in het huidige systeem. Hier willen we graag uitgebreid bij stil staan. Waar zitten de fouten?
De huidige wijze van premie berekenen kent veel stappen en is daardoor ingewikkeld:
Tabel 1: Premieberekening
Stap 1 | Brutoloon | 1000 |
Stap 2 | Premies toekomstig loon zoals pensioenen en vut min | 120 |
Stap 3 | Loon Sociale verzekeringen | 880 |
Stap 4 | Premies sociale verzekeringen min | 80 |
Stap 5 | Werkgeversdeel ZFW premie plus | 10 |
Stap 6 | Loon voor de overhevelingstoeslag | 810 |
Stap 7 | Overhevelingstoeslag plus | 16 |
Stap 8 | Belastbaar loon | 826 |
Stap 9 | Loonbelasting Min | 260 |
Stap 10 | Werkgevers- en Werknemersdeel ZFW premie Min | 10 |
Stap 11 | Nettoloon | 556 |
Een ingewikkelde premieberekening is lastig maar niet onoverkomelijk. De
premieberekening is echter niet alleen complex, op een aantal plaatsen gaat het ook nog
mis. Herstel van deze gebreken kan helaas niet altijd zonder dat er op een andere plaats
weer iets mis gaat. Met andere woorden op een poreuze band kun je nog wel fietsen maar de
band is niet meer te plakken.
Laten we een aantal van deze "lekken" langslopen.
Een UVI kan een WAO-uitkering rechtstreeks naar een uitkeringsgerechtigde overmaken.
Het kan de uitkering ook vergoeden aan de werkgever die deze uitkering samen met eventuele
aanvullingen en/ of loon overmaakt naar de uitkeringsgerechtigde/ werknemer.
Hierdoor zijn alle heffingen voor fondsen en regelingen, die uitgaan van het SV-loon
(tabel 1, stap3) te hoog. Dit geldt o.a. voor sommige WAO-gat verzekeringen . In het
brutoloon (zie tabel 1, stap 1) en daarmee in het loon SV (tabel 1, stap 3) zit namelijk
de uitkering betaald via de werkgever.
Bij een rechtstreekse betaling van de UVI aan een uitkeringsgerechtigde speelt deze problematiek niet.
Een uitkering die via de werkgever aan de uitkeringsgerechtigde wordt betaald, wordt
gerekend tot het SV-loon. Dit betekent dat over deze uitkering door de UVI premies worden
berekend en geïnd. Omdat de werkgever eigenlijk alleen maar als een soort doorgeefluik
functioneert, vergoedt de UVI aan de werkgever eerst de SV-premies. Hiervoor is een
ingewikkeld circuit van betalingen van UVI's naar werkgevers enerzijds en van werkgevers
naar UVI's anderzijds opgezet. Het gevolg is administratieve lastenverzwaring en onnodige
betalingsverplichtingen over en weer.
Bovendien is het niet zeker of al deze premie daadwerkelijk terugkomt. De werkgever
kan immers in gebreke blijven of failliet gaan.
Werknemers kunnen via de inkomstenbelasting het teveel aan ingehouden loonbelasting terug krijgen. Het teveel aan betaalde SV-premies kan een werknemer alleen van zijn werkgever terug krijgen. Het is echter voor de werknemer buitengewoon lastig (bijvoorbeeld bij premiewijzigingen met terugwerkende kracht) om er achter te komen dat recht bestaat op terugbetaling van premies. In de praktijk wordt dan ook van deze mogelijkheid zelden gebruik gemaakt.
Naast de wettelijke regelingen nemen bedrijven in een sector of bedrijfstak vaak deel
in allerlei pensioen-, vut-, scholingsregelingen en aanvullingen op de sociale zekerheid.
Door de terugtredende overheid in bijvoorbeeld de ziektewet, maar ook ten aanzien van de
hoogte en duur van WAO en WW, ontstaan "gaten" in het huidige stelsel van
sociale verzekeringen.
Om deze gaten te dichten zijn er allerlei (bedrijfstak) regelingen en commerciële
producten (verzekeringen) ontwikkeld, die deze "gaten" weer dichten. Voor
dergelijke regelingen is uiteraard een premie verschuldigd. Voor de premieheffing bestaat
dan de neiging om aan te sluiten bij de systematiek voor de premieheffing WAO.
Als premiegrondslag kan hier echter geen gebruik gemaakt worden van het brutoloon-SV.
Hiervoor zijn drie redenen aan te wijzen:
Enkele bedrijfstakfondsen hebben dit probleem onderkend en gebruiken daarom een andere loonbasis: brutoloon minus de uitkering betaalt via de werkgever.
De werkgever betaalt de Ondernemingsraadheffing over het brutoloon-SV. Door de betaling van WAO-uitkeringen via de werkgever, betalen werkgevers die deze service bieden te veel premie. Hoewel het gaat om kleine premiepercentages en dus relatief kleine bedragen, geeft ook het voorbeeld van de OR-heffing aan dat het brutoloon-SV niet op zijn taak berekend is. Voor de OR-heffing geldt ook dat we deze eigenlijk allen goed over het verzekerd loon kunnen berekenen.
Correcties moeten gerealiseerd worden door wijziging van percentages. De definities van de loonbegrippen mogen in principe niet worden gewijzigd. De effecten van percentagewijzigingen op het netto inkomen of de loonkosten zijn nou eenmaal gemakkelijker uit te leggen en eenvoudiger in allerlei administraties door te voeren dan wijzigingen van loonbegrippen.
Elke correctie op een premiegrondslag of premiepercentage naar het verleden kan betekenen dat het nettoloon van de werknemer onjuist is geweest. Het zal duidelijk zijn dat binnen de huidige ondoorzichtige methodieken en berekeningen het voor de werknemer volstrekt onmogelijk is om te controleren of voor hem voordelige correcties ook bij hem terechtkomen.
De franchise was oorspronkelijk een instrument gericht op de voorkoming van dubbele
heffing. De franchise is in gewoon Nederlands een premievrij deel van het salaris. Ooit is
de franchise in de WAO geïntroduceerd omdat de WAO-uitkering een aanvulling werd op de
AAW-uitkering. Het doel was voorkoming van dubbele premieheffing omdat voor de AAW al
premie werd betaald via de belastingheffing. (Ook de Ziekenfondswet heeft nog enige tijd
een franchise gekend.)
Na de wijzigingen in de WAO is de franchise in 1998 opgedoken in de WW. Van dubbele
heffing is op dit moment ten aanzien van de WW echter geen sprake .
Het effect van een franchise is dat een werknemer met een laag loon geen of weinig premie WW betaalt. Door het loon te verdelen over zoveel mogelijk dagen in de week (max. 5 dagen) kan dit voordeel worden opgerekt. Hierdoor is laag betaalde arbeid goedkoper. Het afschaffen van de franchise maakt de laagbetaalde arbeid duurder. Een werknemer houdt minder netto loon over.
We raken hier de vraag of de premieheffing (met name de franchise) geschikt is als instrument voor inkomenspolitiek. Wij denken van niet. Arbeid maken we niet goedkoper door sociale verzekeringen gratis aan te bieden en de lasten daarvan af te wentelen op andere inkomensgroepen boven de franchise. De franchise is daardoor verantwoordelijk voor een relatief grote premiedruk voor elke gulden boven de franchise. Volgens ons is het beter inkomenspolitiek via de belastingheffing te realiseren. Dit is eenvoudig uit te voeren via belasting vrijstellingen. Bovendien tellen alle inkomenscomponenten mee wat rechtvaardiger is.
De afschaffing van de franchise maakt arbeid duurder. Dit effect kunnen we gedeeltelijk compenseren door verlaging van het premiepercentage. Dit is mogelijk omdat het afschaffen van de franchise de heffingsgrondslag verbreedt, terwijl op macro niveau de benodigde premieopbrengst gelijk kan blijven.
Franchises maken de berekening van het netto loon nodeloos gecompliceerd en zijn gemakkelijk te vervangen. Afschaffen zou dus het devies moeten zijn.
De wet- en regelgeving ten aanzien van de premieberekening kent ingewikkelde regelingen voor het geval dat iemand meerdere dienstbetrekkingen heeft. Doel van deze regelingen is te voorkomen dat iemand meer premie betaalt dan het maximum. Immers het premiemaximum geldt niet per dienstbetrekking maar voor alle dienstbetrekkingen tezamen. Toepassing van deze samenloopregelingen komt slechts sporadisch voor en brengt veel administratieve rompslomp met zich mee. Wij stellen voor om het premiemaximum per dienstbetrekking te hanteren .
De overhevelingstoeslag is binnen de door ons voorgestelde systematiek niet meer nodig.
Wij zullen hier niet verder op de overhevelingstoeslag ingaan aangezien de afschaffing
van de overhevelingstoeslag reeds via wetgeving in gang is gezet.
Allerlei doelgroepen hebben hun speciale wensen verwezenlijkt in de sociale verzekeringen. Het zijn dan ook de vele uitzonderingen en bijzondere groepen die de uitvoering van de sociale zekerheid voortdurend parten spelen.
Deze speciale regelingen vormen de ergste plaag die de werkgevers en uitvoerders
teisteren. Een goed voorbeeld hiervan is de wet Premie marginale Arbeid (PMA) in de
agrarische sector. Deze wet leidt regelmatig tot hilarische situaties. Kent u de Ierse
huismannen die in Nederland premievrij werken? En die vervolgens premievrij thuiswerker
zijn? En daarna pas in vaste dienst komen? En vervolgens weer huisman worden in Ierland?
Scherp rekenende werkgevers maken dankbaar gebruik van deze wetgeving. Wat we ons
echter moeten realiseren is dat de werkgevers en werknemers die niet gebruik maken van de
PMA-regeling de premie moeten opbrengen voor deze calculerende collega's. Een lage premie
voor de een levert een hogere premie op voor de ander. Bovendien kost het uitvoeren van
deze regelingen handen vol geld. Weggegooid geld.
De bijzondere regelingen in dit voorbeeld brengt veel administratieve rompslomp en (uitvoerings)risico's
met zich mee voor zowel de werkgevers, de werknemers als de UVI's.
Afschaffen of aanpassen is dus het devies.
De huidige salaris- en premieberekening kent vele lekken en gebreken. Het is niet doenlijk om al deze lekken te repareren omdat elke oplossing een nieuw fout uitlokt. In plaats van de band te plakken, moet we een nieuwe kopen.
Dit artikel is een onderdeel van de serie artikelen "Vereenvoudiging van het loonstrookje en de SV-verzekeringen" die zijn gepubliceerd in het maart-, april-, mei- en juninummer 2000 van het blad Aanspraak, uitgegeven door Elsevier bedrijfsinformatie. De volledige serie omvat:
© Alforto 2000
Jan Berend Dusink,René Huygen, Arjen Meijer